Uitspraak
201207388/1/A3.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 juni 2012 in zaak nr. 11/1732 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft de minister een verzoek van [wederpartijen] om verwijdering van op hen betrekking hebbende justitiële gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS) afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft de minister op het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar beslist en bepaald dat de registratie van de zaken met parketnummers 04/860803-08 en 04/860804-08 wordt afgeschermd voor een ieder, behalve voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren.
Bij uitspraak van 18 juni 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 13 oktober 2010 herroepen, het verzoek van [wederpartijen] toegewezen, in die zin dat de op hen betrekking hebbende justitiële gegevens in de zaken met parketnummers 04/860803-08 en 04/860804-08 uit het JDS dienen te worden verwijderd, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door J.T. de Gooijer-Janse, bijgestaan door mr. R.W. Veldhuis, advocaat te Den Haag, en [wederpartijen], vertegenwoordigd door mr. H.S.M. Vogelaar, advocaat te Deurne, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder justitiële gegevens of gegevens verstaan: bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven gegevens omtrent natuurlijke personen en rechtspersonen inzake de toepassing van het strafrecht of de strafvordering.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, verwerkt de minister in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, worden justitiële gegevens verstrekt aan Nederlandse rechterlijke ambtenaren ten behoeve van de rechtspleging.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, kan degene aan wie overeenkomstig artikel 18 kennis is gegeven van hem betreffende justitiële gegevens de minister schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. De minister heeft in het besluit op bezwaar van 3 november 2011 het standpunt ingenomen dat nu de rechtbank van oordeel is dat het Openbaar Ministerie in de zaken met parketnummers 04/860803-08 en 04/860804-08 ten onrechte strafrechtelijk heeft vervolgd de beslissingen van de rechtbank, zoals neergelegd in de vonnissen van 16 februari 2009, voor derden als "niet ter zake dienend" kunnen worden beschouwd. Gelet hierop heeft de minister bepaald dat de registratie van de zaken met parketnummers 04/860803-08 en 04/860804-08 wordt afgeschermd voor een ieder, behalve voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren.
3. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom de gegevens voor derden niet, maar voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren wel "ter zake dienend" zouden zijn. Het standpunt van de minister dat de gegevens voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren wel ter zake dienend zouden zijn, acht zij, gelet op de inhoud van de vonnissen van 16 februari 2009, onhoudbaar. De rechtbank heeft overwogen dat, nu de minister het standpunt heeft ingenomen dat de gegevens voor een ieder, behalve voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren, moeten worden afgeschermd omdat de gegevens "niet ter zake dienend zijn", op grond van dezelfde redenering, hetzelfde dient te gelden voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren. De rechtbank is verder van oordeel dat de wet de mogelijkheid biedt om, wanneer gegevens "niet ter zake dienend zijn", deze gegevens uit het JDS te verwijderen. Nu de minister zich uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens niet ter zake dienend zijn en zulks in dit geval voor een ieder moet gelden, had de minister het verzoek om verwijdering van de gegevens moeten toewijzen. In het kader van finale geschillenbeslechting heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien.
4. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte gelet op het toetsingskader zelf in de zaak heeft voorzien en heeft geoordeeld dat niet valt in te zien waarom de gegevens voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren wel ter zake dienend zijn. De minister stelt voorop dat ook als de officier van justitie uit eigen beweging zou hebben besloten de zaak niet aan de strafrechter voor te leggen, de gegevens van [wederpartijen] in het kader van een sepotbeslissing in het JDS waren geregistreerd. Bij de beoordeling of justitiële gegevens ter zake dienend zijn acht de minister het doel van de verwerking van die gegevens doorslaggevend. Nederlandse rechterlijke ambtenaren kunnen het JDS raadplegen ten behoeve van de rechtspleging. De minister acht de gegevens in zoverre ter zake dienend.
Het gegeven dat verschil bestaat tussen het doel waarvoor Nederlandse rechterlijke ambtenaren toegang hebben tot het JDS en het doel waarvoor derden het JDS kunnen raadplegen, maakt dat daarin opgenomen gegevens voor de ene wel en voor de andere niet ter zake dienend kunnen zijn.
5. Ter beoordeling staat of de minister niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de gegevens voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren ter zake dienend zijn.
6. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank het besluit van 3 november 2011 terecht vernietigd nu het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering berust. In het besluit is weliswaar gemotiveerd gesteld waarom de gegevens voor derden niet ter zake dienend zijn, maar een motivering waarom de gegevens voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren wel ter zake dienend zijn ontbreekt. Daarmee stond echter nog niet vast dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de gegevens voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren ter zake dienend zijn. De rechtbank had de minister gelet op het motiveringsgebrek in de gelegenheid moeten stellen alsnog een motivering te geven die dan in rechte op houdbaarheid zou kunnen worden getoetst. De minister betoogt dan ook met succes dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien.
7. De Afdeling ziet voorts aanleiding de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit in stand te laten. De minister heeft in hoger beroep zijn standpunt dat de gegevens voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren ter zake dienend zijn alsnog toereikend gemotiveerd en [wederpartijen] zijn afdoende in de gelegenheid geweest op die motivering te reageren. Ten behoeve van de rechtspleging worden justitiële gegevens aan Nederlandse rechterlijke ambtenaren verstrekt. Zoals nader toegelicht in hoger beroep acht de minister de registratie van de gegevens van belang ten behoeve van de rechtspleging. Indien [wederpartijen] opnieuw zouden worden verdacht van een soortgelijk strafbaar feit kan de eerdere verdenking van belang zijn voor beslissingen van de officier van justitie en de rechter. Daarbij acht de minister niet ten onrechte van belang dat Nederlandse rechterlijke ambtenaren geacht kunnen worden over zodanige deskundigheid te beschikken dat zij geregistreerde gegevens in het juiste perspectief kunnen plaatsen. Dat, zoals [wederpartijen] daartegen hebben aangevoerd, uit de vonnissen van 16 februari 2009 volgt dat de rechtbank de beslissing van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan aanmerkt als een ernstige schending van de goede procesorde en in strijd acht met hetgeen is bepaald in de artikelen 3 en 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, maakt dat niet anders. De minister heeft naar het oordeel van de Afdeling ten tijde van belang niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de gegevens voor Nederlandse rechterlijke ambtenaren ter zake dienend zijn.
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 13 oktober 2010 is herroepen, het verzoek van [wederpartijen] is toegewezen en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 november 2011. De Afdeling zal bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
9. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 juni 2012 in zaak nr. 11/1732, voor zover daarbij het besluit van 13 oktober 2010 is herroepen, het verzoek van [wederpartijen] is toegewezen en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit 3 november 2011;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
V. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Nell
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
597.