201300863/1/A2.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2013 in zaak nr. 12/688 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2011 heeft de Belastingdienst het kindgebonden budget van [appellante] over 2010 op € 858,00 vastgesteld en bepaald dat zij € 746,00 aan ten onrechte verstrekt voorschot dient terug te betalen.
Bij besluit van 22 november 2011 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] over 2011 toegekende voorschot herzien op € 1.141,00 vastgesteld en bepaald dat het teveel ontvangen voorschot wordt verrekend of door haar moet worden terugbetaald.
Bij besluit van 6 februari 2012 heeft de Belastingdienst de door [appellante] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen toestemming hadden verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, is het onderzoek in de zaak gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op het kindgebonden budget wordt de ouder die over het berekeningsjaar aanspraak heeft op een kindgebonden budget geacht een aanvraag, als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), voor het kindgebonden budget te hebben gedaan.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag door de Belastingdienst toegekend.
Ingevolge het tweede lid, wordt, indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, de tegemoetkoming uitsluitend aan de aanvrager toegekend.
Ingevolge artikel 15, vierde lid, wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar, volgende berekeningsjaren.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt, dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, nu de voorschotten op de bankrekening van haar vroegere partner zijn overgemaakt, de Belastingdienst de teveel betaalde voorschotten niet van haar mag terugvorderen.
2.1. Uit artikel 26 van de Awir volgt dat de aanvrager van kindgebonden budget terugbetaling van teveel uitbetaald voorschot verschuldigd is. Nu niet in geschil is dat [appellante] als de aanvrager van kindgebonden budget over de jaren 2010 en 2011 heeft te gelden, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst het terug te vorderen bedrag terecht van haar heeft teruggevorderd.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Roelfsema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
58-735.