ECLI:NL:RVS:2013:1109

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
201301024/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor grootschalige detailhandel in afwijking van bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Culemborg op 26 januari 2012 geweigerd om aan de appellant een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van een perceel in Culemborg voor grootschalige detailhandel, in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van de appellant op 20 december 2012 ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 6 augustus 2013 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht, terwijl het college werd vertegenwoordigd door medewerkers van de Omgevingsdienst Rivierenland.

De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. Hij stelde dat de aanvraag om omgevingsvergunning, ingediend op 3 november 2010, enkel betrekking had op bestaande bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 1.500 m2, en dat het college niet tijdig had beslist. De Raad van State overwoog dat de aanvraag niet alleen betrekking had op de bouwwerken, maar ook op de omliggende gronden, waardoor de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor een omgevingsvergunning van rechtswege. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om de vergunning te weigeren.

Daarnaast werd overwogen dat, omdat er geen omgevingsvergunning van rechtswege was verleend, het college ook geen dwangsommen had verbeurd. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 september 2013.

Uitspraak

201301024/1/A1.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Culemborg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 december 2012 in zaak nr. 12/1013 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2012 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het perceel [locatie] te Culemborg (hierna: het perceel) voor grootschalige detailhandel in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 20 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. Steenbeek, en het college, vertegenwoordigd door J.C. van Veenendaal en F.D.N. Boon, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Rivierenland, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend voor het gebruik van het perceel voor grootschalige detailhandel in afwijking van het bestemmingsplan Parijsch, waardoor het college niet meer bevoegd was alsnog een omgevingsvergunning daarvoor te weigeren. Hij voert daartoe aan dat uit de aanvraag om omgevingsvergunning van 3 november 2010 volgt dat dit afwijkend gebruik van het bestemmingsplan alleen is aangevraagd voor de bestaande bouwwerken op het perceel met een oppervlakte van minder dan 1.500 m2 als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Het college heeft daarop niet tijdig beslist. Voorts betoogt [appellant] dat het college dwangsommen heeft verbeurd, omdat het niet tijdig de vergunning van rechtswege bekend heeft gemaakt.
1.1. Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is paragraaf 3.2 van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, of artikel 2.12, tweede lid.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist.
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m2.
1.2. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning van 3 november 2010 is een kaart gevoegd waarop een gebied is gearceerd, waarbij staat vermeld: "Gebied waarop de aanvraag betrekking heeft". Het gearceerde gebied betreft ook gronden rondom de bouwwerken. Uit de aanvraag om omgevingsvergunning zelf en de begeleidende brief volgt niet dat de aanvraag slechts betrekking heeft op de bouwwerken op het perceel. De aanvraag betreft derhalve geen geval als genoemd in artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Bor. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, reeds omdat slechts omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3o, van de Wabo. Het college was nog bevoegd om omgevingsvergunning te weigeren.
Het betoog faalt.
2. Voorts wordt overwogen dat nu geen omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, het college geen dwangsommen heeft verbeurd als bedoeld in artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
270-761.