201302829/1/A3.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2013 in zaken nrs. 13/44 en 13/45 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: een VOG) voor de verlenging van de geldigheidsduur van een chauffeurskaart, afgewezen.
Bij besluit van 30 november 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.F. Jagtenberg, advocaat te Hoofddorp, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.D. van Milt, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister van Veiligheid en Justitie dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG NP-RP 2012 (Stcrt. 2012, 16054, hierna: de beleidsregels) ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 betrekt de staatssecretaris, indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium is de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak, of bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderscheid gemaakt in risico's voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico's nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van een aanvraag.
In het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" staat onder meer vermeld dat bij de toetsing aan dit screeningsprofiel een terugkijktermijn geldt van vijf jaren. Een taxichauffeur is verantwoordelijk voor het welzijn en veiligheid van de passagiers. Eén van de risico's is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan onder andere worden veroorzaakt door rijden onder invloed en overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag. Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzicht van de taxichauffeur. De houders van een chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
2. Onbestreden is dat aan [appellant] bij strafbeschikking van 6 juli 2012 een geldboete van € 1.250,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden is opgelegd wegens het overschrijden van de maximumsnelheid met 86 kilometer per uur.
In het besluit van 30 november 2012 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat indien het delict wordt herhaald in de functie van taxichauffeur, een risico ontstaat voor het welzijn en de veiligheid van personen. Dit risico bestaat volgens de staatssecretaris uit het in gevaar brengen van passagiers en andere weggebruikers. Een snelheidsovertreding is bovendien volgens hem bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur, zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2009 in zaak nr. 200805164/1. Voorts stelt de staatssecretaris dat hij, nu [appellant] binnen de terugkijktermijn voorkomt in het JDS, gegevens zonder tijdsbeperking uit het JDS heeft ontvangen. Hieruit blijkt dat [appellant] in 2000 en 2002 met justitie in aanraking is gekomen wegens rijden onder invloed, vernieling en mishandeling, waarvoor transacties met hem zijn overeengekomen. Omdat [appellant] zowel binnen als buiten de terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen en mede gelet op het beperkte tijdverloop acht de staatssecretaris de kans aanwezig dat [appellant] opnieuw met justitie in aanraking zal komen wegens strafbare feiten.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de weigering om aan hem een VOG af te geven neerkomt op het, aan de strafrechter voorbehouden, opleggen van een beroepsverbod en een extra straf. Vanwege deze ernstige gevolgen is een bestuursrechtelijke toetsing te licht en is volgens [appellant] een integrale toetsing aangewezen. Daartoe voert hij aan dat een VOG-aanvraag niet wordt beoordeeld aan de hand van objectieve maatstaven. Volgens [appellant] zijn criteria zoals gehanteerd in de beleidsregels per definitie subjectief. Het objectieve criterium blijft vaag en de vaststelling of een in het verleden gepleegd delict een gevaar vormt voor het uitoefenen van een specifieke functie, lijkt een subjectieve afweging. Voorts zijn de in de specifieke screeningsprofielen gehanteerde risico's zo ruim omschreven dat bij een herhaling van een strafbaar feit een risico voor één van de in het algemeen screeningsprofiel genoemde risicogebieden zich snel zal voordoen. [appellant] verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2008 in zaak nr. 200708051/1, waaruit volgt dat de staatssecretaris de afgifte van een VOG voor het verkrijgen van een chauffeurskaart in redelijkheid heeft kunnen weigeren, omdat het bij herhaling kweken en verkopen van hennepplanten en stekken aan growshops zich niet verdraagt met de functie van taxichauffeur.
[appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de snelheidsovertreding is begaan buiten de uitoefening van zijn functie en een eenmalig incident is en dat hij de aan hem opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: de EMG) heeft gevolgd en er geen gevaar is voor herhaling.
3.1. Volgens het algemeen screeningsprofiel is gekozen voor de acht in paragraaf 3.2.3 van de beleidsregels genoemde risicogebieden, omdat deze samen de werkgebieden belichamen waarbinnen macht bestaat, onder meer over personen. Wanneer macht wordt toegekend aan een persoon die in het verleden niet integer met een soortgelijke verantwoordelijkheid of met een andere relevante verantwoordelijkheid is omgegaan, kan volgens het algemeen screeningsprofiel een risico voor de samenleving ontstaan. De risicogebieden van het algemeen screeningsprofiel en de specifieke screeningsprofielen geven weer welke risico's zich kunnen voordoen. Zo is in het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart", concreet vermeld dat en waarom een overtreding van de Opiumwet zich niet verdraagt met de functie van taxichauffeur. Voorts is in het laatstgenoemd screeningsprofiel duidelijk vermeld waarom een snelheidsovertreding bij uitstek niet is te verenigen met de functie van taxichauffeur. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft onderkend dat een VOG-aanvraag, gelet op de beleidsregels, gelezen in samenhang met het algemeen screeningsprofiel en de specifieke screeningsprofielen, niet wordt beoordeeld aan de hand van objectieve maatstaven. Nu bij de weigering een VOG af te geven de bescherming van de samenleving voorop staat en de weigering beoogt het risico voor de samenleving zoveel mogelijk te beperken, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft onderkend dat in de specifieke screeningsprofielen de risico's te ruim zijn geformuleerd.
De Afdeling heeft voorts eerder overwogen (onder meer uitspraak van 1 augustus 2012 in zaak nr. 201107663/1/A3), dat de omstandigheid dat door de weigering van de afgifte van een VOG een verzoeker de functie van taxichauffeur niet kan uitoefenen, een bij het vaststellen van de beleidsregels voorzien gevolg van die weigering is. Dit is inherent aan het belang van de bescherming van de samenleving. Dat volgens [appellant] een beroepsverbod het gevolg is en baanperspectieven afnemen, moet ook geacht worden in de beleidsregels verdisconteerd te zijn. Nu de weigering om een VOG af te geven een preventief doel dient, waarbij de bescherming van de samenleving voorop staat, is voor een integrale toetsing, als door [appellant] betoogd, geen plaats.
De voorzieningenrechter heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris zich in het besluit van 30 november 2012 niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er gevaar voor herhaling is. Gelet op het tijdsverloop sinds de snelheidsovertreding en omdat [appellant] zowel binnen als buiten de terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen, waaronder wegens het rijden onder invloed, acht de staatssecretaris op goede gronden de kans aanwezig dat [appellant] opnieuw met justitie in aanraking zal komen. De omstandigheden dat er geen klachten over [appellant] zijn geweest, de overtreding een eenmalig incident is geweest en [appellant] de aan hem opgelegde EMG heeft gevolgd doen hieraan niet af, nu maar weinig tijd is verstreken tussen de overtreding en de beoordeling van de VOG-aanvraag. Dat volgens [appellant] de door hem gevolgde EMG de kans op herhaling van een snelheidsovertreding heeft verkleind, laat onverlet dat daardoor de kans dat [appellant] voor het plegen van een ander voor het functieprofiel "Taxibranche/chauffeurspas" relevant strafbaar feit met justitie in aanraking zal komen, niet is afgenomen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
382-773.