201304620/1/A1 en 201304620/2/A1.
Datum uitspraak: 5 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en (met toepassing van artikel 8:86 van die wet) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te 's-Hertogenbosch,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 april 2013 in de zaken nrs. 12/2528, 12/2554 en 12/2589 in het geding tussen onder meer:
1. [appellant A] en
2. [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college aan de afdeling Sport & Recreatie van de gemeente omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de school "Sint Janslyceum" met klaslokalen en een sporthal met een ruimte voor buitenschoolse opvang op de locatie Sweelinckplein 3 te 's-Hertogenbosch.
Bij uitspraak van 10 april 2013 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2013, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M.B.PH. Geeraedts, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.B.A.N. Gerritse, mr. drs. P.W. Elfring en ing. S.H.A. Janssen, allen werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2. De uitbreiding van het Sint Janslyceum is voorzien ten zuiden van het schoolcomplex, aan de zijde van de Zuiderplas, en betreft een sporthal en een uitbreiding van de onderwijsfaciliteiten. De sporthal zal mede door Basketbalvereniging EBBC (hierna: EBBC) worden gebruikt. Ten behoeve van de uitbreiding worden 74 parkeerplaatsen gerealiseerd, verdeeld over twee parkeerterreinen. Nabij de hoofdentree van de sporthal aan de zuidwestzijde van het schoolterrein wordt een parkeerterrein met 42 plaatsen (hierna: het zuidelijke parkeerterrein) ingericht. Aan de noordwestzijde wordt een zodanig terrein met 32 plaatsen (hierna: het noordelijke parkeerterrein) ingericht. De ontsluiting van het noordelijke parkeerterrein vindt aan de Platostraat nabij de Liviusstraat plaats en die van het zuidelijke parkeerterrein aan de Platostraat nabij de Cicerostraat.
De strijdigheid van het project met het geldende bestemmingsplan "Zuid" bestaat in het medegebruik van de sporthal door EBBC en de beoogde uitbreiding van de school met klaslokalen en een sporthal met een ruimte voor buitenschoolse opvang, voor zover die buiten het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak is voorzien.
3. [appellanten] wonen in de nabijheid van de in- en uitrit van het zuidelijke parkeerterrein en stellen dat ten gevolge van het gebruik van de voorziene sporthal met parkeerterreinen geluids- en verkeersoverlast zal optreden. Zij betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat de projectlocatie in gemengd gebied, als bedoeld in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009, is gelegen, heeft miskend dat het om een rustige woonwijk gaat en daarbij een richtafstand van 50 m behoort. Zij heeft er bij de gebiedstypering voorts ten onrechte betekenis aan toegekend dat zij op enig moment te kennen hebben gegeven dat zij overlast van de school ondervinden, aldus [appellanten].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 februari 2012 in zaak nr. 201107240/1/A1), houdt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009 (hierna: de VNG-handreiking) aanbevelingen in, geen verbindende voorschriften. Zij beveelt voor een sporthal met parkeerterreinen een richtafstand van 50 m ten opzichte van gevoelige functies, zoals woningen, aan, indien het project in een rustige woonwijk is voorzien. Deze richtafstand kan met één afstandsstap worden verlaagd, indien de omgeving gemengd gebied is. De richtafstand 50 m wordt in dat geval 30 m ten opzichte van gevoelige functies.
3.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de projectlocatie in gemengd gebied, als bedoeld in de VNG-handreiking, is gelegen en mitsdien van een richtafstand van 30 m mocht uitgaan. Zij heeft hiertoe terecht in aanmerking genomen dat in de omgeving van de voorziene sporthal met parkeerterreinen - naast woningen - andere functies aanwezig zijn, waaronder scholen, een gebiedsontsluitingsweg en detailhandel. Dat in de ruimtelijke onderbouwing van het project van een rustige woonwijk is uitgegaan, maakt dit niet anders. Dat [appellanten] te kennen hebben gegeven dat zij van het Sint Janslyceum al geluidsoverlast ondervinden, heeft zij mede in aanmerking mogen nemen. In de door [appellanten] aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 12 september 2012 en 22 maart 2013 (in de zaken nrs. 201203092/1/R4) heeft zij terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college slechts het woongebied direct ten westen daarvan voor de gebiedstypering bepalend heeft mogen achten. Uit de uitspraak van 12 september 2012, noch uit de VNG-handreiking zelf, volgt dat de richtafstand als zodanig bepalend is voor het in aanmerking te nemen omgevingstype.
Het betoog faalt.
4. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het akoestisch rapport van Cauberg-Huygen zodanig ernstige gebreken vertoont, dat het college het niet aan de verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen. Hiertoe voeren zij aan dat daarin van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan door onjuiste veronderstellingen ten aanzien van de verdeling van auto's over beide parkeerterreinen en ten aanzien van de aanrijroute. De rechtbank heeft op dit punt ten onrechte waarde toegekend aan ervaringscijfers van EBBC. Voorts heeft zij miskend dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de akoestische gevolgen van de versterkte muziek, die in de sporthal ten gehore zal worden gebracht, aldus [appellanten].
4.1. Niet in geschil is dat het project op minder dan 30 m van woningen is voorzien. Daarom is aan de vergunningverlening mede een akoestisch rapport van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. van 20 juni 2012 met als doel het vaststellen van de toekomstige geluidssituatie ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen in de nabijheid ervan ten grondslag gelegd. Bij het bepalen van de representatieve bedrijfssituatie is, waar het de verwachte aantallen gebruikers en bezoekers betreft, in het rapport rekening gehouden met de ervaringen met sporthal De Schutskamp, waar EBBC thans gebruik van maakt. Waar het de verdeling van auto's over de beide parkeerterreinen betreft, is als uitgangspunt genomen dat 1/3 deel van het verkeersaanbod van en naar het noordelijke parkeerterrein rijdt en 2/3 van en naar het zuidelijke parkeerterrein. Voorts is ervan uitgegaan dat al het verkeer, zowel komend, als gaand, de route via de Tacitusstraat en de Platostraat volgt. Als van een andere verdeling van het verkeersaanbod over de mogelijke wegen van en naar de parkeerterreinen wordt uitgegaan, zal de geluidbijdrage vanwege verkeer volgens het rapport afnemen. In het akoestisch rapport zijn de akoestische gevolgen van versterkte muziek niet onderzocht. Wel is vermeld dat, gelet op de opbouw van de hal en de hierin te ontplooien activiteiten, geen voor de omgeving relevante geluiduitstraling door de wanden en het dak van de sporthal wordt verwacht.
4.2. Het door [appellanten] in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat het college het akoestisch rapport niet mede aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen, omdat daarin van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan. Zij heeft terecht geoordeeld dat het college bij de toelichting op de representatieve bedrijfssituatie voor de te verwachten aantallen gebruikers en bezoekers heeft mogen uitgaan van de ervaringscijfers van EBBC. Evenzeer terecht heeft zij geoordeeld dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat nagenoeg al het verkeer via de Cicerostraat zal aan- en afrijden en zowel op het zuidelijke als het noordelijke parkeerterrein verkeersbewegingen en geluidsbelasting zal veroorzaken. Dat de Platostraat van verkeersdrempels is voorzien, is daarvoor niet voldoende, gelet op de daar, evenals in de Cicerostraat, geldende snelheidsbeperking tot 30 km/uur. Dat het muziekgeluid niet in het akoestisch onderzoek is betrokken, heeft de rechtbank terecht evenmin aanleiding gegeven voor vernietiging van het in beroep bestreden besluit, nu in het rapport is vermeld dat, gelet op de opbouw van de hal en de hierin te ontplooien activiteiten, geen voor de omgeving relevante geluiduitstraling door de wanden en het dak van de sporthal wordt verwacht. In het licht hiervan en gezien de aanzienlijke afstand tussen de sporthal en de dichtstbijzijnde woningen, heeft de rechtbank terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat op dit punt niet aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Nu het door [appellanten] bij de rechtbank overgelegde akoestisch rapport van Jansen Raadgevend Ingenieursbureau van 20 februari 2013 ten onrechte van het omgevingstype rustige woonwijk uitgaat, heeft de rechtbank het terecht niet bij de beoordeling betrokken.
Ook dit betoog faalt.
4.3. [appellanten] hebben het argument dat in het akoestisch rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met cumulatie met reeds aanwezige geluidsbelasting voor het eerst ter zitting van de rechtbank aangevoerd.
Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gesteld, na afloop van de termijn, als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van die wet, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter toelichting van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat met een goede procesorde in strijd is. Dat laatste is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
Gelet op de technische aard ervan, heeft de rechtbank het argument terecht kennelijk wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten. In hoger beroep hebben [appellanten] dit argument opnieuw voor het eerst ter zitting naar voren gebracht, zodat de voorzitter het om dezelfde reden als de rechtbank buiten beschouwing laat.
5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende heeft onderzocht of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Het heeft ten onrechte het geluid van dichtslaande portieren buiten beschouwing gelaten. Volgens het akoestisch rapport staat niet vast dat er ten aanzien van geluid een goed woon- en leefklimaat zal zijn. Ook heeft zij miskend dat het college ten onrechte zijn gebiedsgerichte geluidbeleid niet bij de besluitvorming heeft betrokken, aldus [appellanten].
5.1. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat het gebiedsgerichte geluidbeleid niet bij de besluitvorming is betrokken met juistheid geen grond gevonden voor vernietiging van het in beroep bestreden besluit. Zij heeft hiertoe terecht in aanmerking genomen dat in overeenstemming met dit beleid is gehandeld door akoestisch onderzoek naar de gevolgen van het project voor de omgeving te laten doen en de uitkomsten van dit onderzoek terecht niet in strijd met het gevoerde beleid geacht.
5.2. Anders dan [appellanten] stellen, is de conclusie van het akoestisch rapport niet dat er na realisering van het project geen goed woon- en leefklimaat, maar dat dienaangaande een afweging dient plaats te vinden. Zodanige afweging heeft het college uitgevoerd en daarbij de overschrijding van het maximale geluidsniveau door dichtklappende portieren betrokken. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich daarbij in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beoogde uitbreiding niet tot een onaanvaardbare geluidsbelasting zal leiden, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat blijft bestaan. In de omstandigheid dat volgens het akoestisch rapport in de nachtperiode door het dichtklappen van autoportieren een overschrijding van het maximale geluidsniveau kan plaatsvinden, heeft het geen aanleiding hoeven zien om medewerking aan het project te onthouden. Hiertoe wordt mede in aanmerking genomen dat deze overschrijdingen volgens de rekenresultaten in het akoestisch rapport slechts door de auto's die het dichtst bij de ingang van het parkeerterrein geparkeerd staan worden veroorzaakt. Gelet op de aard van de activiteiten in de sporthal en de op basis van ervaringscijfers verwachte bezetting van de parkeerterreinen, heeft het college mogen aannemen dat deze overschrijdingen zich slechts incidenteel zullen voordoen en ze acceptabel mogen oordelen. Het mocht daarbij aannemen dat bezoekers van de sporthal zoveel mogelijk van de dichtst bij de ingang van de hal gelegen parkeerplaatsen gebruik zullen maken. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde evenzeer terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de mogelijk bij de woning [locatie] optredende overschrijding van de richtwaarde voor het maximaal geluidniveau in de dagperiode als gevolg van piekgeluiden, veroorzaakt door de bevoorrading van de sporthal door een kleine vrachtwagen, in dit kader niet aanvaardbaar heeft mogen achten. Het heeft zich op grond van het akoestisch rapport voorts op het standpunt mogen stellen dat het project uit een oogpunt van indirecte geluidhinder geen ernstige akoestische gevolgen heeft. De rechtbank heeft terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het college daarbij niet mede betekenis heeft mogen toekennen aan de omstandigheid dat de aanleg van parkeerplaatsen ten behoeve van de binnen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Groen" toegelaten functies ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan en het project in zoverre slechts een beperkte inbreuk op het bestaande planologisch regime maakt.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank, met voorbijgaan aan de door hen aangevoerde argumenten, ten onrechte heeft aangenomen dat het bouwplan niet tot een verkeersonveilige situatie en onaanvaardbare verkeersoverlast zal leiden.
6.1. Anders dan [appellanten] stellen, is de rechtbank niet aan de door hen naar voren gebrachte argumenten ter ondersteuning van hun betoog dat het bouwplan tot verkeersonveiligheid en verkeersoverlast leidt voorbijgegaan. Zij heeft in die argumenten echter terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen medewerking aan het project heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft zij terecht betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de toegangsweg naar het zuidelijke parkeerterrein een aanzienlijke breedte heeft en deel uitmaakt van hiervoor vermelde 30 km/u zone.
Het betoog faalt.
7. [appellanten] betogen tenslotte dat de rechtbank heeft miskend dat naast het zuidelijke parkeerterrein ook een groot gedeelte van de voorziene sporthal is voorzien in het groen, zodat de bouw ervan tot een onaanvaardbare aantasting van de groene omgeving zal leiden.
7.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het project tot een zodanige aantasting van de groene omgeving leidt, dat het college in verband daarmee in redelijkheid daaraan geen medewerking heeft kunnen verlenen. Zij heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat de aanleg van het voorziene zuidelijke parkeerterrein, dat nagenoeg de omvang heeft van het bestaande - niet als "Groen" bestemde - bromfietsterrein, ten koste gaat van een relatief beperkt gedeelte van de gronden met bestemming "Groen" en een aanzienlijke groene omgeving overblijft. Dat in het vorige bestemmingsplan een deel van de gronden, waarop de sporthal is voorzien, ook een groenbestemming had, is voor dit oordeel niet van betekenis.
ook dit betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2013
392.