ECLI:NL:RVS:2013:1149

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
201208848/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Someren-Eind en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

Op 18 september 2013 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Someren-Eind" dat op 27 juni 2012 door de raad van de gemeente Someren was vastgesteld. Appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak. Tijdens de zitting op 10 juni 2013 zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun gemachtigden, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door H.J. Breman. De appellanten betoogden dat de raad ten onrechte de bestemmingen "Bedrijf" en "Agrarisch" had vastgesteld voor hun percelen, zonder rekening te houden met hun bestaande bedrijfsactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden. De Afdeling heeft de beleidsvrijheid van de raad om bestemmingen aan te wijzen en de terughoudende toetsing van de besluiten bevestigd. Echter, de Afdeling oordeelde dat de raad in het geval van [appellant sub 1] niet zorgvuldig had gehandeld bij de vaststelling van de bestemming "Agrarisch" voor een deel van het perceel, omdat het gebruik van het opslagterrein niet correct was meegenomen in de besluitvorming. Dit leidde tot de vernietiging van het besluit voor dat specifieke plandeel. Voor [appellant sub 2] werd eveneens geoordeeld dat de raad onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de bestemming "Agrarisch" voor zijn bedrijfsvoering, wat ook resulteerde in vernietiging van dat deel van het besluit. De raad werd opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

201208848/1/R3.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], gevestigd te Someren,
2. [appellant sub 2], wonend te Someren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Someren-Eind" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2013, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lommerse, en de raad, vertegenwoordigd door H.J. Breman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in actualisering van het planologische regime voor de kern van Someren-Eind.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" heeft vastgesteld voor haar perceel [locatie sub 1].
[appellant sub 1] voert wat betreft de aanduiding aan dat zij op het perceel een cultuurtechnisch aannemingsbedrijf exploiteert. De raad gaat er met voornoemde aanduiding ten onrechte vanuit dat zij een bedrijf exploiteert voor dienstverlening ten behoeve van de landbouw in de in Lijst 1 van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 2009
(hierna: VNG-brochure) opgenomen subcategorie "plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: bedrijfsoppervlak > 500 m²" (milieucategorie 3.1). Volgens [appellant sub 1] houdt zij zich bezig met dienstverlening ten behoeve van de landbouw in de subcategorie "algemeen (o.a. loonbedrijven): bedrijfsoppervlak > 500 m²" (milieucategorie 3.1), omdat de werkzaamheden vrijwel uitsluitend worden verricht voor gemeenten en waterschappen op basis van aanneming en overwegend na openbare inschrijving.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het perceel een agrarisch verwant bedrijf wordt uitgeoefend dat, gelet op de werkzaamheden die plaatsvinden, het beste kan worden gerangschikt onder de subcategorie "plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: bedrijfsoppervlak > 500 m²", milieucategorie 3.1. Gelet hierop is aan het perceel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" toegekend.
3.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge het bepaalde in deze aanhef en onder b zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorie 3.1 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1".
In de Staat van bedrijfsactiviteiten bij het plan is als activiteit in categorie 3.1 onder de omschrijving "Landbouw en dienstverlening ten behoeve van de landbouw, dienstverlening ten behoeve van de landbouw" enkel de subcategorie "plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: bedrijfsoppervlak > 500 m²" opgenomen.
3.3. De door [appellant sub 1] gewenste subcategorie "algemeen (o.a. loonbedrijven): bedrijfsoppervlak > 500 m²" als bedoeld in de VNG-brochure is niet opgenomen in de bij het plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Vast staat dat [appellant sub 1] watergangen, (berm)sloten en bermen van landbouwwegen in opdracht van voornamelijk gemeenten en waterschappen onderhoudt. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze activiteiten, gelet op de aard en omvang daarvan, niet in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als activiteiten als bedoeld in de subcategorie "plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: bedrijfsoppervlak > 500 m²". De raad heeft dan ook in redelijkheid de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" aan het perceel kunnen toekennen zonder de door [appellant sub 1] gewenste subcategorie in de Staat van bedrijfsactiviteiten op te nemen.
Het betoog faalt.
3.4. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre ongegrond.
4. Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het linkerdeel van het perceel aan de noordzijde van haar perceel [locatie sub 1] heeft vastgesteld, nu hij daarbij geen rekening heeft gehouden met haar opslagterrein.
[appellant sub 1] voert aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door haar gewenste uitbreidingsmogelijkheden. Zij wil dat het opslagterrein aan de noordzijde van haar perceel na 42 jaar als zodanig wordt bestemd, omdat het gebruik van dit opslagterrein sinds het bestemmingsplan "Buitengebied 1976" onder overgangsrecht valt. Bovendien erkent de raad dit in het inspraakverslag op het voorontwerp van het voorliggende plan. Deze opslag hoort bij de bedrijfsactiviteiten en voorts stond het voormalige Besluit landbouw milieubeheer hieraan niet in de weg. Bovendien is uitbreiding niet in strijd met artikel 3.8 van de Verordening ruimte 2012 (hierna: de Verordening 2012) en is de raad bij de beoordeling van het verzoek van [appellant sub 1] uitgegaan van onjuiste aannames. De gemeentelijke woonvisie waarnaar de raad in dit verband verwijst, is onduidelijk en verder kan de "Structuurschets Buitengebied in Ontwikkeling" bij dit plan geen rol spelen. De door de raad voorgestelde alternatieven tot verplaatsing van het bedrijf zijn niet haalbaar.
4.1. Ingevolge artikel 26, lid 26.2, onder a, van de planregels mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkintreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge dit lid, onder d, is het bepaalde onder a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
4.2. Het bedrijf van [appellant sub 1] is sinds 1967 gevestigd aan de [locatie sub 1]. Ter zitting heeft [appellant sub 1] onweersproken gesteld dat de opslag op het ten noorden daarvan gelegen perceel eind jaren ’60 is aangevangen en sindsdien zonder onderbreking heeft plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de raad zich ter zitting, mede gelet op artikel 26, lid 26.2, onder a, van de planregels en de overgangsrechtelijke bepalingen in de voorheen geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 1976" en "Buitengebied 1998", op het standpunt gesteld niet langer vast te willen houden aan zijn oorspronkelijke standpunt dat dit gebruik niet onder het overgangsrecht van het plan valt. Ter zitting heeft de raad desgevraagd verklaard dat het niet de bedoeling is geweest dit gebruik weer onder het overgangsrecht te brengen en dat dit gebruik als zodanig had moeten worden bestemd. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
4.3. Het bestreden besluit is in zoverre derhalve genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het betoog slaagt.
4.4. In hetgeen [appellant sub 1] in zoverre heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het linkerdeel van het perceel aan de noordzijde van het perceel [locatie sub 1] is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
4.5. Gelet hierop behoeven de overige door [appellant sub 1] aangevoerde beroepsgronden ten aanzien van dit onderdeel geen bespreking meer.
4.6. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb, zoals dit gold ten tijde van belang, de raad op te dragen in zoverre een nieuw plan vast te stellen en daartoe een termijn te stellen.
5. Van proceskosten ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Het beroep van [appellant sub 2]
6. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Agrarisch" heeft vastgesteld voor haar perceel achter haar bedrijf aan de [locatie sub 2].
Sinds 1999 gebruikt hij een deel van het perceel voor buitenopslag van kasmaterialen. Hiervoor wenst hij een vergroting van zijn reeds bestaande bedrijfsperceel tot 5.000 m² voor buitenopslag en de bouw van een loods. Een goede inpassing hiervan is mogelijk en artikel 3.8 van de Verordening 2012 staat aan deze bedrijfsoppervlakte niet in de weg. Voor precedentwerking hoeft bovendien niet te worden gevreesd. Daarnaast wijst [appellant sub 2] erop dat dit perceelgedeelte reeds sinds de jaren ‘60 in gebruik is als uitrit naar de Kanaaldijk-Zuid. Het gebruik van deze uitrit is noodzakelijk en gunstiger dan het gebruik van de huidige uitrit aan de Sluisstraat, nu de uitrit wordt gebruikt voor zwaar vrachtverkeer. Daarnaast is het keren van vrachtauto’s onmogelijk als gebruik wordt gemaakt van de uitrit op de Sluisstraat. Met deze belangen is onvoldoende rekening gehouden. Tot slot wijst [appellant sub 2] erop dat aan het perceel [locatie sub 1] wel een bedrijfsbestemming is toegekend.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 2] het perceel illegaal gebruikt voor opslag en als uitrit, en acht legalisatie hiervan niet passend.
6.2. Ter zitting is gebleken dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan wat betreft de uitrit onvoldoende had onderzocht wanneer het gebruik daarvan is aangevangen, waardoor onduidelijk is of dit gebruik onder het overgangsrecht van het plan valt.
Wat betreft de opslag volgt uit het bestreden besluit dat de raad zich realiseert dat de in het plan als zodanig bestemde bedrijfsgronden onvoldoende zijn om daarop het bedrijf van [appellant sub 2] te kunnen exploiteren. Desondanks heeft de raad een uitbreiding niet toegestaan. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de raad zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van het toekennen van de bestemming "Agrarisch" voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 2].
Gezien het vorenstaande is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.
6.3. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel achter het bedrijf aan de [locatie sub 2], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
6.4. Gelet hierop behoeven de overige door [appellant sub 2] aangevoerde beroepsgronden ten aanzien van dit onderdeel geen bespreking meer.
6.5. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb, zoals dit gold ten tijde van belang, de raad op te dragen in zoverre een nieuw plan vast te stellen en daartoe een termijn te stellen.
7. De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk en het beroep van [appellant sub 2] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Someren van 27 juni 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Someren-Eind", voor zover dat betrekking heeft op:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het linkerdeel van het perceel aan de noordzijde van het perceel [locatie sub 1], zoals nader aangeduid op de aan deze uitspraak gehechte kaart;
b. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel achter het bedrijf aan de [locatie sub 2];
III. draagt de raad van de gemeente Someren op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de plandelen genoemd onder II en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Someren tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Someren aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellant sub 1] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
288-605.