ECLI:NL:RVS:2013:116

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201201441/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Klooster te Ootmarsum en de gevolgen voor de bezonning

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Klooster te Ootmarsum" dat op 20 december 2011 door de raad van de gemeente Dinkelland is vastgesteld. Appellant A en appellant B, wonend te Ootmarsum, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 juli 2012, waarbij de appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. D.S. Muller, en de raad door T.G.J. Snoeijink-Arens en drs. E. List. Tijdens de zitting is een tussenuitspraak gedaan op 10 oktober 2012, waarin de raad werd opgedragen om binnen zestien weken het gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft op 31 januari 2013 aangegeven het gebrek te hebben hersteld, waarna de appellanten hun zienswijze hebben gegeven.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het besluit van 20 december 2011 in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen bezonningsstudie was uitgevoerd die voldoende aanknopingspunten biedt om te concluderen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder. De raad heeft weliswaar een bezonningsstudie laten uitvoeren, maar de appellanten hebben betoogd dat deze studie onjuistheden bevatte en niet adequaat was. De Afdeling heeft geconcludeerd dat, hoewel het plan waarschijnlijk leidt tot een meer dan geringe afname van de bezonning, de gevolgen van het bestreden plan op zichzelf beslissend zijn voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellanten gegrond verklaard, het besluit van de raad vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellanten. De uitspraak is gedaan door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.

Uitspraak

201201441/1/R1.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Ootmarsum, gemeente Dinkelland,
en
de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Klooster te Ootmarsum" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2012, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. D.S. Muller, advocaat te Bunschoten-Spakenburg, en de raad, vertegenwoordigd door T.G.J. Snoeijink-Arens en drs. E. List, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 10 oktober 2012, nr. 201201441/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 20 december 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 31 januari 2013 heeft de raad te kennen gegeven het gebrek in het besluit te hebben hersteld.
[appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. [appellanten] hebben daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in 3.3 van de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 20 december 2011 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is vastgesteld. Zij heeft overwogen dat zonder een bezonningsstudie onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor de conclusie dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder ter plaatse van het perceel van [appellanten].
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van overweging 3.3, te onderzoeken of de in het plan voorziene bebouwing op het perceel van [appellanten] tot zodanige schaduweffecten leidt dat daardoor ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig zal zijn en op grond van de uitkomsten van dat onderzoek het besluit op dit punt toereikend te motiveren, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft ingenieursbedrijf Aveco de Bondt in opdracht van de raad onderzoek verricht naar de invloed van de in het plan voorziene ontwikkelingen voor de bezonning op het perceel van [appellanten]. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Onderzoek schaduwwerking bestemmingsplan Klooster te Ootmarsum" van 7 december 2012, projectnummer 09.1654.01 (hierna: Bezonningsstudie).
4. [appellanten] voeren aan dat in de Bezonningsstudie uitgegaan is van een correcte indeling van hun woning, maar dat ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat de Oostwal ten westen van hun woning is gesitueerd.
4.1. De Afdeling stelt vast dat de ligging van de woning van [appellanten] ten opzichte van het plangebied correct is ingevoerd in het ruimtelijk model dat ten grondslag is gelegd aan het onderzoek naar de schaduwwerking ten gevolge van het plan. Dit blijkt onder meer uit de schaduwdiagrammen die gevoegd zijn als bijlage bij de Bezonningsstudie. De omstandigheid dat in de Bezonningsstudie bij de beschrijving van de uitgangspunten van het onderzoek een plattegrond van de woning van [appellanten] is weergegeven, met een noordpijl die loopt van rechts naar links (en niet van onder naar boven), maakt niet dat het onderzoek ondeugdelijk is uitgevoerd.
5. [appellanten] betogen dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat het plan niet zal leiden tot ernstige schaduwhinder ter plaatse van hun perceel. De raad heeft geen onderzoek verricht naar de gevolgen die de bestaande bebouwing heeft voor de bezonning. Het is daarom niet bekend hoe groot de afname van de bezonning ter plaatse is ten opzichte van de bestaande situatie. [appellanten] wijzen tevens op een aantal onjuistheden in de Bezonningsstudie. Anders dan de raad stelt wonen zij niet in het centrum van Ootmarsum, maar aan de rand van het centrum. In de Bezonningsstudie staat ten onrechte dat de lichttoetreding tot hun woning wordt belemmerd door hoge bomen. Tussen hun perceel Cellenkampstraat 1 en het plangebied is slechts één boom gesitueerd. De stelling van de raad dat in de winter ook los van de aanwezige bebouwing niet voldaan kan worden aan de gestelde norm van twee uur lichttoetreding per dag als gevolg van de lage stand van de zon is volgens [appellanten] onjuist.
5.1. De raad stelt dat uit de Bezonningsstudie volgt dat voor een groot deel van de onderzochte perioden voldaan zal worden aan de zogenoemde "lichte" TNO-norm. Deze norm gaat uit van minimaal 2 bezonningsuren per etmaal. Alleen in de winterperiode zal het minimumaantal zonuren niet gehaald worden, maar gelet op de lage zonnestand in deze periode kan dit ook niet worden gevergd, aldus de raad.
5.2. In de Bezonningsstudie staat dat bij het onderzoek naar de schaduwwerking is uitgegaan van een maximale invulling van de bouwmogelijkheden. Voor de locatie Radboudzalen is gerekend met een bouwhoogte van 13 m voor het gehele bouwvlak.
Wat de bezonning in de onderzochte perioden betreft staat in de Bezonningsstudie het volgende. In de periode rond 19 februari en 21 oktober is bezonning van de woonkamer tot ongeveer 11.00 uur mogelijk. In de periode rond 21 maart en 21 september is bezonning van de woonkamer mogelijk tot ongeveer 12.00 uur. In de zomerperiode is bezonning mogelijk tot ongeveer 16.00 uur. In genoemde perioden wordt ruim voldaan aan de "lichte" TNO-norm. In de winter is alleen in het begin van de ochtend bezonning van de woonkamer van [appellanten] mogelijk en wordt de "lichte" TNO-norm niet gehaald.
5.3. De Afdeling overweegt dat aan de omstandigheid dat de raad geen onderzoek heeft laten verrichten naar de gevolgen van de planologische mogelijkheden van het voorheen geldende plan voor de bezonning ter plaatse van het perceel van [appellanten] geen doorslaggevende betekenis kan toekomen. Hoewel aannemelijk is dat het plan leidt tot een meer dan geringe afname van de bezonning ter plaatse van het perceel van [appellanten], zijn voor de vraag of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse de gevolgen van het bestreden plan op zichzelf bezien beslissend.
In de Bezonningsstudie staat dat het plangebied gelegen is in de oude historische kern van Ootmarsum en dat het stratenpatroon binnen het plangebied gekenmerkt wordt door nauwe straten en stegen en dat geen sprake is van een ruim opgezette woonwijk of buitengebied. Anders dan [appellanten] stellen staat in de Bezonningsstudie derhalve niet dat hun perceel binnen het centrum van Ootmarsum is gesitueerd. Het perceel van [appellanten] ligt op een afstand van ongeveer 10 m tot het historische centrum.
In de Bezonningsstudie staat dat bomen zijn gesitueerd ten noorden van het plangebied welke reeds de bezonning ter plaatse van het perceel van [appellanten] nadelig beïnvloeden. Voor de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de bezonning is de aanwezigheid van bomen niet van belang. De stelling over de schaduwwerking van de bomen doet geen afbreuk aan de in de Bezonningsstudie weergegeven resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de bezonning op het perceel van [appellanten].
Het standpunt van de raad dat geen hoge eisen gesteld kunnen worden aan de bezonning op het perceel van [appellanten], gelet op de ligging van het perceel in de directe nabijheid van het centrumgebied van Ootmarsum, is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Dat geldt ook voor de conclusie van de raad dat aan schaduwwerking in de winterperiode, gelet op de lage stand van de zon, in het algemeen minder betekenis toekomt.
In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare schaduwhinder ter plaatse van hun perceel.
6. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.3 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellanten] is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 20 december 2011, waarbij het bestemmingsplan "Klooster te Ootmarsum" is vastgesteld;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Dinkelland tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Dinkelland aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
191-739.