201211295/1/A1.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/702 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], beiden wonend te Haren (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]),
en
het college van burgemeester en wethouders van Haren.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college aan [wederpartij] onder voorwaarden een persoonsgebonden gedoogbeschikking verleend voor de bouwwerkzaamheden aan het schuurtje en het gebruik daarvan op het perceel achter het perceel [locatie] te Haren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 15 november 2011 herroepen en besloten de illegale bouwwerkzaamheden op het perceel tot een jaar na datum van verzending van dit besluit te gedogen.
Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 juni 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar, dit bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 15 november 2011 in stand gelaten.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M. Buiter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. R.F. Ritzema, gehoord.
Overwegingen
1. [wederpartij] is na splitsing van het oorspronkelijke perceel [locatie] in 2008 eigenaar geworden van het perceel. Het perceel wordt voornamelijk als moestuin gebruikt. Het schuurtje is zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning verbouwd.
2. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Haren-dorp Ruitersteeg" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W10)". Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften is het perceel bestemd voor vrijstaande woningen met daarbij behorende bijgebouwen. Ingevolge artikel 1 dient onder bijgebouw te worden verstaan een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan het hoofdgebouw. Ingevolge artikel 18, eerste lid, is het verboden de in het bestemmingsplan begrepen bouwwerken te gebruiken in strijd met de daaraan gegeven bestemming en of daaraan verbonden voorschriften.
4. Het hoofdgebouw is het woonhuis dat staat op het oorspronkelijke perceel [locatie] en niet in eigendom is van [wederpartij]. Door de splitsing van dit perceel, de eigendomsoverdracht aan [wederpartij] en het huidige gebruik is het schuurtje niet meer aan te merken als een bijgebouw in de zin van artikel 1 van de planvoorschriften, aangezien het geen gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan het hoofdgebouw op het oorspronkelijke perceel. Nu het schuurtje zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning is verbouwd en het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, wordt in strijd gehandeld met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het college was bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het besluit van 4 juni 2012 onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met het advies van de commissie bezwaarschriften van 12 april 2012 (hierna: het advies), dat aan het besluit van 4 juni 2012 ten grondslag is gelegd en waarbij het college is geadviseerd om het door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond te verklaren en alsnog handhavend op te treden. Voorts voert hij aan dat het ten tijde van het besluit van 15 november 2011 op het perceel aanwezige schuurtje een andere schuur is dan die welke voorheen op het perceel stond. Ten slotte voert hij aan dat, nu van [wederpartij] mag worden verwacht dat hij zich wendt tot de verkoper van de grond om de splitsing en daarmee de overtreding ongedaan te maken, handhaving, anders dan de rechtbank heeft overwogen, zal leiden tot het gewenste resultaat en derhalve niet onevenredig is. Bovendien heeft de rechtbank geen rekening gehouden met zijn belangen, aldus [appellant].
5.1. De rechtbank heeft overwogen dat het college bij zijn besluit van 4 juni 2012 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van [appellant] aanleiding hebben gegeven om de bij besluit van 15 november 2011 verleende gedoogbeschikking te herroepen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat in het besluit van 15 november 2011 reeds rekening is gehouden met de belangen van [appellant], hij in bezwaar geen persoonlijke belangen meer heeft gesteld, zodat mede in het licht van het door het college opgestelde handhavingsplan gemeente Haren 2011-2014 niet valt te zien waarom in de onderhavige situatie, waarbij enkel langdurig gebruik op dezelfde wijze wordt voortgezet, de belangen van [appellant] aanleiding geven om de gedoogbeschikking te herroepen. De rechtbank heeft daarmee miskend dat de omstandigheid dat [appellant] geen persoonlijke belangen heeft gesteld, niet afdoet aan het algemeen belang dat met handhaving is gediend. Voorts heeft de rechtbank miskend dat, gelet op de langdurigheid van het gebruik van het schuurtje in strijd met het bestemmingsplan, geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst, zodat ook hierin geen aanleiding bestaat om het algemeen belang dat gediend is met handhaving niet voorop te stellen. Dit betekent dat het college, onder verwijzing naar het advies, in zijn besluit van 4 juni 2012 terecht het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 15 november 2011 gegrond heeft verklaard, dit besluit heeft herroepen en besloten heeft alsnog handhavend te gaan optreden tegen het strijdige gebruik van het perceel. De rechtbank heeft dit miskend. Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 4 juni 2012 van het college alsnog ongegrond verklaren.
7. Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 15 november 2011. Nu dit besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen, zodat het reeds daarom dient te worden vernietigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/702;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haren van 2 april 2013, kenmerk 2013-610;
V. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
407-712.