Ingevolge artikel 2 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Bjsg) worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de in de artikelen 6 en 7 vermelde gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het Openbaar Ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie in behandeling is genomen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder a, worden als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 9 aangemerkt alle beslissingen die door het Openbaar Ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt en de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar.
2. De minister heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat de registratie van de betrokken gegevens overeenstemt met de onherroepelijk geworden beslissing zoals die door het Openbaar Ministerie is genomen inzake een overtreding van artikel 3, aanhef en onder B, gelezen in verbinding met artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de registratie in het JDS terecht heeft gehandhaafd. Hij voert hiertoe aan dat de registratie inhoudelijk onjuist is dan wel polyinterpretabel en niet ter zake dienend. De registratie betreft een transactie met het Openbaar Ministerie. Deze transactie is voortgekomen uit de resultaten van een huiszoeking, welke heeft plaatsgevonden in verband met een verdenking van handel in cocaïne. Deze verdenking berust niet op aantoonbare feiten en is mogelijk het gevolg van zijn kritiek op bestuurders van gemeenten en woningcorporaties. Tijdens de huiszoeking is geen cocaïne aangetroffen doch slechts softdrugs. In verband met de onjuiste verdenking zou uit de registratie de conclusie getrokken kunnen worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handel in cocaïne, hetgeen niet het geval is. Aan hem is bovendien nooit bericht dat de strafzaak zou worden geregistreerd. Verder mocht hij, gelet op het bericht van de Officier van Justitie waarin hem werd medegedeeld dat de strafzaak was afgedaan, ervan uitgaan dat de zaak volledig zou zijn gesloten, aldus [appellant].
3.1. Blijkens de door [appellant] overgelegde brief van de Officier van Justitie van 13 december 1993 heeft de Officier van Justitie [appellant] voorgesteld om de strafzaak af te doen met een transactie, inhoudende ondertekening van een verklaring tot afstand van bij voormelde huiszoeking in beslag genomen softdrugs. Blijkens de door [appellant] overgelegde, door hem ondertekende afstandsverklaring heeft hij deze transactie aanvaard. Deze transactie is een beslissing van het Openbaar Ministerie zoals vermeld in artikel 7 van het Bjsg, welke op grond van artikel 2 van de Wjsg wordt verwerkt in het JDS. De weergave van de transactie in het JDS is feitelijk juist. De minister heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de registratie van de transactie een goede strafrechtspleging dient en derhalve ter zake dienend is. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de procedure voorafgaand aan de beslissing van het Openbaar Ministerie, de aanleiding van de huiszoeking, zijn onbekendheid met de registratie en de mededeling van de Officier van Justitie, ziet niet op één van de in artikel 22, eerste lid, van de Wjsg genoemde gronden voor verwijdering of verbetering. Het systeem van registratie van justitiële gegevens biedt geen ruimte voor verwijdering of verbetering op gronden die niet zijn genoemd in artikel 22, eerste lid, van de Wjsg. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de minister de registratie in het JDS terecht heeft gehandhaafd. Het betoog faalt daarom. Overigens volgt uit de registratie in het JDS geen associatie met cocaïne. De in de registratie vermelde wettelijke bepalingen, te weten artikel 3, aanhef en onder B, en artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet, zien op de in lijst II van de Opiumwet vermelde middelen, oftewel softdrugs. Cocaïne staat niet op deze lijst vermeld.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
582-798.