201306646/2/A4.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Componenta B.V., gevestigd te Weert,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 juni 2013 in zaak nrs. 12/161 en 12/206 in het geding tussen:
Componenta
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2011 heeft het college met toepassing van artikel 2.31 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de vergunningvoorschriften E.1, E.2, E.3, E.4 en E.5, verbonden aan de op 14 december 2004 krachtens de Wet milieubeheer aan Componenta verleende revisievergunning, vervangen door de vergunningvoorschriften E.1 en E.2.
Bij uitspraak van 12 juni 2013 heeft de rechtbank het door Componenta daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Componenta hoger beroep ingesteld.
Componenta heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 september 2013, waar Componenta, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Zoetermeer, J.W.P. Mackus en P.A. Steensels, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.F.M. Rhoen, ir. M.H.J.H. Verlinden en ing. J.J.G. Janssen, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting Actie Comité Ten Esschen, vertegenwoordigd door R.J.A. Vincke, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In het nieuwe vergunningvoorschrift E.1 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de geurconcentratie, als gevolg van het in werking zijn van de inrichting, vanaf 31 december 2012, ter plaatse van woningen (niet zijnde bedrijfswoningen) op meer dan 100 meter afstand van enig tot de inrichting behorende emissiebron niet meer mag bedragen dan 1,4 OUE/m³ (20°C, vochtig) als 98-percentielwaarde van de uurgemiddelde waarden op jaarbasis. Indien voor de realisatie van de bovengenoemde geurreducerende maatregelen aanvullende toestemmingen nodig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan vergunninghoudster verzoeken de einddatum van 31 december 2012 eenmalig te verlengen met de duur van die procedure.
3. De in vergunningvoorschrift E.1 genoemde datum waarop Componenta aan de geurnorm van 1,4 OUE/m³ dient te voldoen is reeds verstreken. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat Componenta per 1 september 2014 aan voornoemde geurnorm dient te voldoen, zodat zij de gelegenheid heeft gedurende de zomerstop geurreducerende maatregelen te treffen. De voorzitter ziet geen aanleiding om van deze datum af te wijken.
Voorts heeft Componenta gesteld, hetgeen niet is weersproken, dat de door de inrichting veroorzaakte geurbelasting aanzienlijk is verminderd en op dit moment 1,75 OUE/m³ als 98-percentiel bij de meest nabij gelegen aaneengesloten bebouwing bedraagt.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van de stichting bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 13 december 2011, kenmerk 2011-0653, voor zover het vergunningvoorschrift E.1 betreft, tot 1 september 2014;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de geurconcentratie, als gevolg van het in werking zijn van de inrichting, ter plaatse van woningen (niet zijnde bedrijfswoningen) op meer dan 100 meter afstand van enig tot de inrichting behorende emissiebron tot 1 september 2014 niet meer mag bedragen dan 1,75 OUE/m³ (20°C, vochtig) als 98-percentielwaarde van de uurgemiddelde waarden op jaarbasis;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Componenta B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,68 (zegge: negenhonderdnegentig euro en achtenzestig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Componenta B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
190-684.