201209856/1/R1.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de raad van de gemeente Hoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "’t Zevenhuis" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Milieudefensie beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, [partij A] en [partij B], hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
Milieudefensie en de raad hebben nader stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2013, waar Milieudefensie, vertegenwoordigd door M. Weeber en mr. J.J.H. Mineur, en de raad, vertegenwoordigd door G.R.M. Koopman, M. Helderman, T. van der Lee en M. Meester, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. J.A. Spee, advocaat te Den Haag, en [partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een nieuw bedrijventerrein ten noorden van Hoorn.
3. Milieudefensie betoogt dat onvoldoende behoefte bestaat aan het voorziene bedrijventerrein. Hierbij voert zij aan dat veel bedrijfspanden leeg staan. Herstructurering heeft de voorkeur, aldus Milieudefensie.
3.1. De raad stelt dat Hoorn al enige jaren geen uitgeefbare grond op bedrijventerreinen meer heeft. Met het oog daarop is het grondgebied van Hoorn bij een gemeentelijke herindeling uitgebreid zodat het voorziene bedrijventerrein kan worden ontwikkeld. Naar aanleiding van een behoefteonderzoek uit 2011 zijn het plangebied en de voorziene oppervlakte bedrijventerrein bij de vaststelling van het plan verkleind, aldus de raad.
3.2. In het rapport Marktanalyse regionaal bedrijventerrein Westfrisiaweg-Noord van Ecorys uit april 2008 staat dat de behoefte in Hoorn tot 2020 bestaat uit 70 tot 75 ha netto bedrijventerrein.
In het rapport Marktstudie bedrijventerrein 't Zevenhuis van Ecorys uit mei 2011 staat dat in West-Friesland tot 2020 en na aftrek van het harde aanbod een ruimtebehoefte resteert van 60 ha netto bedrijventerrein, waarvan 20 tot 25 ha in Hoorn. Tussen 2020 en 2030 is er volgens het rapport uit 2011 een aanvullende behoefte van 10 tot 15 ha. Uitgaande van een eerder ontwerp van het voorliggende plan dat in 38,5 ha netto bedrijventerrein voorzag, wordt in dit rapport geconcludeerd dat overaanbod dreigt. In het rapport Ruimtebehoefte Bedrijventerrein 't Zevenhuis van Buck Consultants International uit maart 2012 staat dat de ruimtebehoefte in voormeld rapport uit mei 2011 aan de lage kant is ingeschat.
Naar aanleiding van de conclusies uit het rapport van Ecorys uit 2011 heeft de raad bij het bestreden besluit het plangebied ten opzichte van een eerdere versie van het bestemmingsplan verkleind waardoor bij recht wordt voorzien in 20,5 ha netto bedrijventerrein. Hier kan met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid 4,5 ha aan worden toegevoegd. Wanneer deze wijzigingsbevoegdheid is toegepast, kan daaraan met toepassing van een andere wijzigingsbevoegdheid 5 ha worden toegevoegd onder de in de planregels opgenomen voorwaarde dat de behoefte voor een nieuw bedrijventerrein is aangetoond.
Op 27 februari 2013 en derhalve na het bestreden besluit is het conceptrapport Ruimtebehoefte werklocaties Noord-Holland Noord van Buck Consultants International uitgekomen. De behoefteramingen zoals vermeld in dit rapport zijn aanmerkelijk lager dan de voorgaande behoefteramingen. Vermeld is dat een overaanbod gaat ontstaan.
3.3. Met de enkele stelling dat sprake is van leegstand van bedrijfspanden en dat door herstructurering aan de behoefte kan worden voldaan, heeft Milieudefensie niet aannemelijk gemaakt dat het rapport uit 2011 zodanige leemten of gebreken in kennis vertoont dat de raad daar bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen afgaan.
Het door de raad ingebrachte conceptrapport uit 2013, dat na de vaststelling van het plan is uitgekomen, biedt evenmin aanleiding voor het oordeel dat het rapport uit 2011 zodanige leemten of gebreken in kennis vertoont dat de raad daar bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen afgaan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de rapporten uit 2011 en 2012 recente rapporten zijn, dat het rapport uit 2013 op een groter gebied is gericht, een conceptrapport betreft en dat het provinciebestuur, dat opdrachtgever van het conceptrapport is, zich op het standpunt heeft gesteld dat hieruit niet kan worden afgeleid dat geen behoefte bestaat aan het voorziene bedrijventerrein. Voorts heeft de raad in redelijkheid een belangrijk gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat Hoorn al enige jaren geen uitgeefbare gronden op bedrijventerreinen meer heeft waardoor de economische groeimogelijkheden worden beperkt, de met een nieuw bedrijventerrein gepaard gaande economische impuls en de regionale en bovenregionale functie van Hoorn. Verder ziet het bedrijventerrein Distriport in de buurgemeente Koggenland op een ander type bedrijf, zoals is vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan "Distriport" en voorliggend plan en zoals is afgesproken in het Convenant Distriport-'t Zevenhuis van 7 december 2009.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het voorziene bedrijventerrein.
4. Milieudefensie betoogt de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (hierna: ARO) van de provincie Noord-Holland een negatief advies heeft gegeven wat betreft de landschappelijke gevolgen van het plan.
4.1. Om vaststelling van het plan in overeenstemming met artikel 12 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) mogelijk te maken heeft het college van gedeputeerde staten ontheffing verleend voor het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de PRVS behoort het horen van de ARO tot de ontheffingsprocedure. Het hiertoe uitgebrachte advies van de ARO is evenwel niet bindend. Overigens heeft de ARO na vaststelling van een nieuw beeldkwaliteitsplan alsnog een positief advies gegeven.
5. Milieudefensie betoogt dat de raad een half plan heeft vastgesteld waardoor de landschappelijke inpassing aan de westzijde onvoldoende is.
5.1. Bij het bestreden besluit is het plangebied verkleind ten opzichte van een eerder ontwerp van het bestemmingsplan. Een groot aantal plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" is vervallen. Voor de gronden van twee fruitboomtelers aan de westzijde van het plangebied voorziet het plan in de bestemming "Agrarisch - Onbebouwd" en de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en "wro-zone - wijzigingsgebied 2".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Onbebouwd" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. cultuurgrond;
b. sloten, bermen en beplanting,
waarbij de instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd.
Ingevolge lid 3.4, aanhef en onder a, kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ter plaatse van de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en "wro-zone - wijzigingsgebied 2" de bestemming "Agrarisch - Onbebouwd" onder de daar genoemde voorwaarden wijzigen in onder meer de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Groen". Een van de voorwaarden betreft dat de behoefte voor een nieuw bedrijventerrein moet zijn aangetoond.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a en o, en zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven met daarbij behorende groenstroken en beplanting.
5.2. Beoogd is om met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder a, van de planregels een definitieve landschappelijke inpassing van de westzijde van het plangebied te verwezenlijken.
De raad heeft ter zitting verklaard dat voor de periode dat de wijzigingsbevoegdheid nog niet is toegepast aan de westzijde van het plangebied een tijdelijke landschappelijke inpassing zal worden verwezenlijkt. Hiertoe zal ter plaatse van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" een rij hoge populieren worden aangeplant. Aannemelijk is dat deze bomen, in combinatie met de bestaande fruitgaarden ter plaatse van de gronden met de bestemming "Agrarisch - Onbebouwd", een groot deel van het zicht op de bedrijfsbebouwing aan de westelijke zijde zullen ontnemen. Indien de fruitgaarden zouden verdwijnen, is het gemeentebestuur bereid deze gronden aan te kopen om ter plaatse een landschappelijke inpassing te verwezenlijken. Als hiermee niet een voldoende landschappelijke inpassing kan worden gerealiseerd, zal op de gronden ten westen van de fruitgaarden een groenstrook worden verwezenlijkt.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende is gewaarborgd dat de westzijde van de voorziene bedrijfsbebouwing zowel in de tijdelijke als in de definitieve situatie voldoende in het landschap kan worden ingepast.
6. Milieudefensie betoogt dat het bedrijventerrein gelet op de voorziene bouwhoogten niet in de omgeving past.
6.1. Het plan voorziet in de bestemming "Bedrijventerrein" en een aanduiding voor een bouwvlak. Voor een strook grond van gemiddeld ongeveer 100 m bij 75 m voorziet het plan in een minimale bouwhoogte van 8 m en een maximale bouwhoogte van 30 m. De bouwhoogte aan de zuidelijke kant van het plangebied bedraagt voor het overige maximaal 15 m. De afstand van de voorziene bedrijfsbebouwing tot de woningen ten zuiden daarvan bedraagt ongeveer 200 m. De bouwhoogte aan de noordkant bedraagt maximaal 10 m. De afstand van de voorziene bedrijfsbebouwing tot de woningen ten noorden daarvan aan de Zwaagdijk bedraagt minimaal 120 m. De bouwhoogte aan de noordoostkant bedraagt maximaal 8 m. De afstand van de voorziene bedrijfsbebouwing tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt ongeveer 65 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder a en b, van de planregels mogen gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en mag de bouwhoogte van gebouwen niet minder of meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding "minimale - maximale bouwhoogte (m)".
6.2. Ten aanzien van de strook grond met een maximale bouwhoogte van 30 m staat in de plantoelichting dat hiermee wordt beoogd ter plaatse van de aansluiting met de Westfrisiaweg een accent te verwezenlijken. Gelet op dit oogmerk, en nu het slechts een beperkt gedeelte van het bedrijventerrein betreft, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen plaatsen dat de bouwhoogte van deze strook grond in de omgeving past.
Voorts zal het zicht op de overige voorziene bedrijfsbebouwing met een maximale bouwhoogte van 8 tot 15 m gedeeltelijk worden ontnomen door de beoogde landschappelijke inpassing. Gelet hierop, en de ruime afstanden tot de omliggende woningen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen plaatsen dat deze bouwhoogten in de omgeving passen.
7. Milieudefensie betoogt dat de strook water ten onrechte abrupt eindigt aan de westzijde van het plangebied. Voorts zou een strook water aan de buitenzijde van het bedrijventerrein meer aan de landschappelijke inpassing bijdragen dan de thans voorziene strook water. Verder is de geluidsbelasting voor de bewoners aan de Zwaagdijk hoger door de weerkaatsing van geluid over het water, aldus Milieudefensie.
7.1. Oorspronkelijk was een doorgaande vaarroute door het midden van het bedrijventerrein beoogd. Zoals hiervoor is overwogen is het plangebied bij het bestreden besluit verkleind ten opzichte van een eerder ontwerp van het bestemmingsplan. De vaarroute wordt hiermee slechts voor een gedeelte voorzien. Er is evenwel niet gebleken van zwaarwegende redenen om de oorspronkelijk beoogde vaarroute alsnog geheel te voorzien dan wel de thans voorziene strook water te schrappen.
Voorts heeft de raad zich, gelet op hetgeen hiervoor omtrent de landschappelijke inpassing is overwogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een bijdrage aan de landschappelijke inpassing met een waterpartij niet noodzakelijk is.
Voor zover het betoog betrekking heeft op de weerkaatsing van geluid op de strook water overweegt de Afdeling dat deze strook te midden van bedrijfsbebouwing is voorzien. Niet valt in te zien dat dit geluidseffect kleiner wordt als de strook water, zoals Milieudefensie voorstaat, aan de buitenzijde van het bedrijventerrein wordt voorzien.
8. Voor zover Milieudefensie zich in beroep richt tegen de route van een fietspad is ter zitting komen vast te staan dat deze route niet in het plangebied ligt. Dit betoog heeft geen betrekking op het bestreden besluit en is daarom in deze procedure niet aan de orde.
9. Milieudefensie betoogt dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan ter plaatse van de Rijweg en de Zwaagdijk wat betreft de verkeersdoorstroming, de verkeersveiligheid en de geluidsbelasting. Zij acht een directe aansluiting van de Rijweg op de Westfrisiaweg noodzakelijk. Verder wordt de Westfrisiaweg ten westen van de Rijweg ten onrechte verhoogd aangelegd, aldus Milieudefensie.
9.1. De Rijweg vormt thans een verbinding tussen de Zwaagdijk en de Westfrisiaweg. In de nieuwe situatie wordt de Rijweg, behoudens langzaam verkeer en hulpdiensten, door het voorziene bedrijventerrein heen op de Westfrisiaweg ontsloten.
Uit de plantoelichting volgt dat het verkeer vanwege het voorziene bedrijventerrein vooral via de Westfrisiaweg wordt afgewikkeld. Voorts zijn de Rijweg en de Zwaagdijk gelet op de omschrijving in de plantoelichting rustige wegen. Het plan leidt ter plaatse van de Rijweg in 2020 tot een toename van de verkeersintensiteit met 600 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal). Ter plaatse van het kruispunt tussen de Rijweg, de Zwaagdijk en de Van der Deureweg leidt het plan in drie richtingen tot een toename van de verkeersintensiteit met maximaal 200 mvt/etmaal, aldus de plantoelichting.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie toereikend in beeld gebracht. Vanwege het rustige karakter van de Rijweg en de Zwaagdijk en de geringe toename van de verkeersintensiteiten op die wegen als gevolg van het plan heeft Milieudefensie niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre leidt tot onaanvaardbare gevolgen wat betreft de verkeersdoorstroming, de verkeersveiligheid en de geluidsbelasting.
9.2. Voor zover Milieudefensie betoogt dat de Westfrisiaweg ten westen van de Rijweg ten onrechte verhoogd wordt aangelegd, overweegt de Afdeling dat dit geen gevolg is van het voorliggende plan, maar ziet op de uitvoering van het provinciaal inpassingsplan "Westfrisiaweg".
10. Milieudefensie betoogt dat de wijzigingen van het waterpeil niet goed zijn onderzocht. Zij vreest beschadiging van funderingen. Ook dienen de tussensloten uitgebaggerd te worden.
10.1. In de plantoelichting staat dat het gemeentebestuur gedurende een lange periode met het hoogheemraadschap overleg heeft gevoerd over de ontwikkeling van het bedrijventerrein. In dit kader is in september 2010 op basis van onderzoek een waterstructuurplan opgesteld door Grontmij. Hierin is indicatief gekeken naar de effecten van het plan. In het waterstructuurplan staat dat effecten kunnen worden verwacht en maatregelen noodzakelijk zijn. Om dit nader in kaart te brengen is vervolgonderzoek nodig. De verwachting is evenwel dat de effecten beperkt zijn, aldus het waterstructuurplan.
In hetgeen Milieudefensie heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het waterstructuurplan en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek van Grontmij zodanige leemten of gebreken in kennis bevatten dat de raad daar niet op heeft mogen afgaan. Nu in het waterstructuurplan staat dat de effecten naar verwachting beperkt zijn, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij de uitvoering van het plan op basis van nader onderzoek zodanige maatregelen kunnen worden getroffen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving waaronder de funderingen van de omliggende gebouwen.
Voor zover Milieudefensie betoogt dat de tussensloten uitgebaggerd dienen te worden overweegt de Afdeling dat dit een uitvoeringskwestie is en niet in de onderhavige procedure aan de orde is.
11. Milieudefensie betoogt dat het plan in strijd is met afspraken die met de bewoners van Zwaagdijk zijn gemaakt en zijn neergelegd in het Herenakkoord 1999. Deze afspraken zien onder meer op de aan te houden afstand vanaf de Zwaagdijk en de ontsluiting van de Rijweg, aldus Milieudefensie.
11.1. De raad heeft in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de afspraken vermeld in het Herenakkoord 1999 uiteindelijk niet zijn gemaakt, nu dit akkoord onderdeel was van een eerdere niet geslaagde poging om tot een gemeentelijke herindeling te komen. Milieudefensie heeft dit niet dan wel onvoldoende bestreden. Voorts heeft Milieudefensie niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad anderszins verwachtingen zijn gewekt waarmee het plan in strijd is. De raad heeft het plan derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
12. Milieudefensie betoogt dat het plan in strijd is met het streekplan Noord-Holland.
12.1. Niet in geschil is dat naar aanleiding van een amendement van provinciale staten uit 2004 in het streekplan is opgenomen dat het bedrijventerrein Distriport in de naastgelegen gemeente Koggenland geheel tot ontwikkeling zal worden gebracht voordat het voorliggende plan zou worden vastgesteld. Voor de datum van het bestreden besluit is op grond van de Wro evenwel de structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld en in werking getreden. De structuurvisie heeft het streekplan vervangen, zodat aan het streekplan geen betekenis meer toekomt. Voorts maakt de motie uit 2004 geen deel uit van de structuurvisie.
13. Voor zover Milieudefensie betoogt dat onder de bewoners van Zwaagdijk weerstand bestaat tegen de naam van het plan, overweegt de Afdeling dat hierin geen reden kan bestaan om het plan te vernietigen.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Hupkes
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
635.