ECLI:NL:RVS:2013:1221

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
201103249/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • N.S.J. Koeman
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Feijenoord en de rechtsgeldigheid van de vaststelling door de gemeente Rotterdam

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Feijenoord" dat op 16 december 2010 door de raad van de gemeente Rotterdam is vastgesteld. Hunter Douglas Europe B.V. heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de raad een verweerschrift heeft ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 mei 2012 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel de vertegenwoordigers van Hunter Douglas als de raad aanwezig. Op 18 juli 2012 heeft de Afdeling een tussenuitspraak gedaan waarin de raad werd opgedragen om binnen 26 weken de gebreken in het besluit te herstellen. Dit leidde tot een gewijzigd besluit op 20 december 2012, waartegen de coöperatie en de stichting ook beroep hebben ingesteld.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling heeft geconstateerd dat er verschillende tekortkomingen waren in de besluitvorming, zoals het ontbreken van een deugdelijke motivering met betrekking tot de geluidbelasting en de zorgvuldigheid bij de voorbereiding van het besluit. De Afdeling heeft de raad opgedragen om een nadere afweging te maken over de mogelijkheid van kantoren bij de non-ferro metaalgieterij en om de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat in het gebied te onderzoeken.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van Hunter Douglas gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van de raad van 16 december 2010 vernietigd op verschillende punten. Het beroep van de coöperatie en de stichting tegen het besluit van 20 december 2012 is niet-ontvankelijk verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan Hunter Douglas en het griffierecht is aan haar terugbetaald. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 september 2013.

Uitspraak

201103249/1/R1.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hunter Douglas Europe B.V., gevestigd te Rotterdam,
2. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatieve Vereniging Made in Feijenoord en de stichting Stichting Vakwerf Feijenoord, beide gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Feijenoord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Hunter Douglas beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Hunter Douglas heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2012, waar Hunter Douglas, vertegenwoordigd door W. Loven en mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door A.H. Carmiggelt, C.S. Wieles en mr. E. van Lunteren, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 18 juli 2012, nr. 201103249/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 16 december 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Feijenoord" gewijzigd.
Hunter Douglas is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over het besluit van 20 december 2012 naar voren te brengen en heeft daarvan gebruik gemaakt.
Tegen het besluit van 20 december 2012 hebben de coöperatie en de stichting beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2013, waar Hunter Douglas, vertegenwoordigd door mr. H.H.J. Hofman, advocaat te Rotterdam, en ir. W. Loven, de coöperatie en de stichting, vertegenwoordigd door O.J. Visser, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. van Lunteren en C.S. Wieles, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat voor zover aan artikel 3, lid 3.3.1, onder b, van de planregels de zinsnede "met dien verstande dat, zodra het gebruik als een non-fero metaalgieterij/-smelterij is vervangen door ander gebruik zoals bedoeld in lid 3.1, een non-fero metaalgieterij/-smelterij niet langer is toegestaan" is toegevoegd, deze wijziging in het plan niet in de nota van zienswijzen noch in de lijst van de ambtelijke aanpassingen is opgenomen. De planregel stemt in zoverre niet overeen met het besluit tot vaststelling, zodat het besluit en de planregel, in onderlinge samenhang bezien, in zoverre in strijd zijn met de rechtszekerheid.
Voorts heeft de Afdeling overwogen dat artikel 3, lid 3.1, van de planregels geen tot de non-fero metaalgieterij/-smelterij behorende kantoren toestaat, terwijl de raad dit wel heeft beoogd, zodat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij de voorbereiding van het besluit te betrachten zorgvuldigheid.
De Afdeling heeft ook overwogen dat het bestreden besluit geen inzicht biedt in de geluidbelasting zoals die geldt aan de binnenzijde van de woonschepen, dat in het plan geen beperking is opgenomen wat betreft de aanlegduur van de woonschepen en dat ook niet inzichtelijk is gemaakt waarom de tussen de bedrijfslocatie van Hunter Douglas en de woonschepen gelegen bedrijven niet bij de berekening van de geluidbelasting hoefden te worden betrokken. Naar het oordeel van de Afdeling is gelet daarop niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de mogelijk gemaakte ligplaatsen voor varende woonschepen, zodat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij de voorbereiding van het besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering.
De Afdeling heeft de raad opgedragen om een nadere afweging te maken omtrent de mogelijkheid van kantoren behorende bij een non-fero metaalgieterij/-smelterij als bedoeld in artikel 3, lid 3.3.1, onder b, van de planregels en het besluit in zoverre alsnog toereikend te motiveren dan wel het besluit in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. Voorts heeft zij de raad opgedragen op basis van nader onderzoek naar de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat in het gebied waarbinnen ligplaatsen voor varende woonschepen zijn toegestaan, het besluit in zoverre alsnog toereikend te motiveren dan wel het besluit in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat bij de voorbereiding van een nieuw besluit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet behoeft te worden toegepast en dat in geval een nieuw besluit wordt genomen, dit op de wettelijk voorgeschreven wijze dient te worden bekendgemaakt.
De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om de raad het gebrek met betrekking tot artikel 3, lid 3.3.1, onder b, van de planregels te laten herstellen, nu de raad niet heeft beoogd daarin een uitsterfregeling op te nemen en een nieuw besluit niet nodig is, en in dit verband overwogen dat de Afdeling deze planregel wat betreft de zinsnede "met dien verstande (--) toegestaan" in de einduitspraak zal vernietigen.
3. Bij het besluit van 20 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Feijenoord" als volgt gewijzigd:
a. artikel 3, lid 3.3.1, onder b, van de planregels komt als volgt te luiden: "ter plaatse van de aanduiding "bedrijf toegestaan" is aan de Piekstraat 2 tevens een non-ferro metaalgieterij/-smelterij met een productiecapaciteit van > 4000 ton per jaar toegestaan (SBI-code 2754) inclusief bijbehorende kantoren";
b. de aanduiding "ligplaats varende woonschepen" vervalt van de verbeelding;
c. artikel 15, lid 15.3, van de planregels vervalt.
4. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van Hunter Douglas tegen het besluit van 16 december 2010 gedeeltelijk gegrond. Dat besluit dient wat betreft artikel 3, lid 3.3.1, onder b, van de planregels, voor zover het betreft de zinsnede "met dien verstande (--) toegestaan" wegens strijd met de rechtszekerheid, wat betreft artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover daarin geen kantoren zijn toegestaan bij een non-ferro metaalgieterij/-smelterij als bedoeld in artikel 3, lid 3.3.1, onder b, van de planregels, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en wat betreft de aanduiding "varende woonschepen toegestaan" wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Het beroep van Hunter Douglas tegen het besluit van 16 december 2010 is voor het overige ongegrond.
5. Met het besluit van 20 december 2012 is niet geheel aan het beroep van Hunter Douglas tegemoet gekomen. Het beroep van Hunter Douglas heeft daarom gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het besluit van 20 december 2012.
6. Hunter Douglas heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het besluit van 20 december 2012 kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van Hunter Douglas geacht worden te zijn ingetrokken.
7. De coöperatie en de stichting kunnen zich niet verenigen met het schrappen in het besluit van 20 december 2012 van de aanduiding "varende woonschepen toegestaan" voor locaties in de Persoonshaven. Zij wensen aldaar op de ligplaatsen voor woonschepen bedrijvigheid te realiseren, om zo een bijdrage te leveren aan de verbetering van de economische situatie in de wijk.
7.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
De coöperatie en de stichting hebben geen zienswijze tegen het met ingang van 10 juli 2009 ter inzage gelegde ontwerp van het bestemmingsplan "Feijenoord" naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
7.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.55, van de planregels, zoals vastgesteld bij het besluit van 16 december 2010, is een woonschip elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- en nachtverblijf van één of meerdere personen.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, zijn de voor "Water I" aangewezen gronden bestemd voor waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge lid 15.3 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "varende woonschepen toegestaan" tevens bestemd voor ligplaatsen voor varende woonschepen.
7.3. Het is de bedoeling van de coöperatie en de stichting om op varende woonschepen in de Persoonshaven bedrijvigheid te laten plaatsvinden. Gelet op de hiervoor weergegeven planregels waren bedrijfsmatige activiteiten op gronden ter plaatse van de aanduiding "varende woonschepen toegestaan" niet geoorloofd. Door het schrappen van die aanduiding bij het besluit van 20 december 2012 zijn de coöperatie en de stichting niet in een nadeliger positie gebracht. De omstandigheid dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten het naar voren brengen van een zienswijze te hebben nagelaten, doet zich niet voor.
7.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van de coöperatie en de stichting tegen het besluit van 20 december 2012 niet-ontvankelijk.
8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hunter Douglas Europe B.V. tegen het besluit van 16 december 2010 gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam van 16 december 2010, wat betreft:
a. artikel 3, lid 3.3.1, onder b, van de planregels, voor zover het betreft de zinsnede "met dien verstande dat, zodra het gebruik als een non-ferro metaalgieterij/-smelterij is vervangen door ander gebruik zoals bedoeld in lid 3.1, een non-ferro metaalgieterij/-smelterij niet langer is toegestaan";
b. artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover daarin geen kantoren zijn toegestaan bij een non-fero metaalgieterij/-smelterij als bedoeld in artikel 3, lid 3.3.1, onder b, van de planregels;
c. de aanduiding "varende woonschepen toegestaan";
III. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hunter Douglas Europe B.V. tegen het besluit van 16 december 2010 voor het overige ongegrond;
IV. verklaart het beroep van de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatieve Vereniging Made in Feijenoord en de stichting Stichting Vakwerf Feijenoord tegen het besluit van 20 december 2012 niet-ontvankelijk;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hunter Douglas Europe B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1652,00 (zegge: zestienhonderdtweeenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Rotterdam aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hunter Douglas Europe B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
91.