201209903/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 augustus 2012 in zaak nrs. 426100 en 426195 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Den Haag,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft de burgemeester [wederpartij] gelast de woning aan de [locatie] te Den Haag onmiddellijk te verlaten en deze voor een periode van tien dagen niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden en gedurende deze periode geen contact op te nemen met zijn in die woning woonachtige [echtgenote] en [zoon].
Bij mondelinge uitspraak van 31 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2013, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.H.W. Vollebergh, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) wordt in deze wet onder huisverbod verstaan: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
2. De burgemeester heeft aan het besluit van 27 augustus 2012 onder meer een door een hulpofficier van justitie ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) ten grondslag gelegd. Aanleiding voor het opleggen van het huisverbod was een incident op 26 augustus 2012, naar aanleiding waarvan [echtgenote] de politie heeft gebeld en aangifte heeft gedaan van bedreiging door [wederpartij]. [wederpartij] is vervolgens aangehouden ter zake van bedreiging.
3. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat vaststaat dat er ernstige relatieproblemen zijn tussen [wederpartij] en [echtgenote] en dat die relatieproblemen herhaaldelijk leiden tot incidenten, waar inmiddels ook de meerderjarige - bij zijn ouders inwonende - zoon bij is betrokken. Verder heeft hij overwogen dat over het incident op 26 augustus 2012 tegenstrijdige verklaringen bestaan, dat aannemelijk is dat [wederpartij] toen onder invloed van alcohol was en dat geen objectieve gegevens voorhanden zijn over hetgeen die dag is gebeurd. Volgens de voorzieningenrechter is niet gebleken van ernstig en onmiddellijk gevaar als bedoeld in artikel 2 van de Wth, nu [echtgenote] zich blijkens haar aangifte in de slaapkamer had verstopt en niet vaststaat dat zij een vuistslag van [wederpartij] heeft gekregen dan wel letsel aan het incident heeft overgehouden.
4. De burgemeester betoogt dat de voorzieningenrechter het doel en de reikwijdte van de Wth heeft miskend. Uit het RiHG en de beschikbare politie-informatie, waarin verklaringen van zowel [echtgenote] als de zoon alsmede waarnemingen van politieagenten zijn opgenomen, komt volgens hem naar voren dat zich op 26 augustus 2012 een voor [echtgenote] en de zoon zeer bedreigende situatie voordeed. Dat zij zich genoodzaakt voelden om zich in een afgesloten slaapkamer te verbergen, bevestigt juist dat de aanwezigheid van [wederpartij] een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor hun veiligheid, aldus de burgemeester.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201102246/1/A3), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst.
4.2. Volgens een proces-verbaal van aangifte van 26 augustus 2012 heeft [echtgenote] tegenover [verbalisant] verklaard dat [wederpartij] erg agressief en onhandelbaar wordt als hij gedronken heeft en dat het zelfs is voorgekomen dat hij haar geslagen heeft. Verder heeft zij verklaard dat zij die dag zo bang geweest is voor [wederpartij] en dat zij zich zo bedreigd voelde door hem, dat zij dit nooit meer wilde ervaren. Volgens [echtgenote] kwam [wederpartij] die dag 's avonds dronken thuis, liep hij toen direct door naar de zolderverdieping en heeft hij daar iets in de kast verstopt. Vervolgens kwam hij terug naar de eerste etage. Daar begon hij direct te dreigen en riep hij dat hij haar zou gaan vermoorden, dat hij haar door het hoofd zou schieten, dat hij kogels had verstopt om haar te vermoorden, dat hij haar duivel was en dat hij haar het leven zou ontnemen. Nadat de zoon aan [wederpartij] vroeg waarom hij dit zei, bleef [wederpartij] dreigen, waarna de zoon hem een duw en een kopstoot heeft gegeven, aldus [echtgenote]. Zij heeft verklaard dat zij dacht dat de zoon dit deed omdat [wederpartij] haar het voorafgaande jaar ook geslagen had. De zoon wilde haar beschermen, omdat [wederpartij] heel agressief was en aanstalten maakte om haar te slaan. Toen [wederpartij] naar beneden ging, zijn [echtgenote] en de zoon direct naar haar slaapkamer gelopen en hebben zij de deur daarvan op slot gedraaid. [echtgenote] heeft verklaard dat zij bang was dat [wederpartij] terug zou komen om zijn woorden kracht bij te zetten. Toen hij weer op de eerste verdieping kwam, begon hij opnieuw te schelden en bedreigde hij [echtgenote] en de kinderen met de dood. Zowel [echtgenote] als de zoon voelden zich machteloos, erg bang en erg bedreigd door [wederpartij]. Vanuit de slaapkamer heeft zij toen 112 gebeld, aldus de verklaring van [echtgenote].
Volgens een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de zoon van 26 augustus 2012 heeft hij tegenover [verbalisant] verklaard dat [wederpartij] op 26 augustus 2012 dronken thuis kwam, naar boven ging en [echtgenote] bedreigde. Verder heeft hij verklaard dat hij zijn vader heeft weggeduwd en een kopstoot heeft gegeven, omdat er het voorafgaande jaar ook iets was gebeurd waarbij [wederpartij] [echtgenote] heeft geraakt. Vervolgens heeft hij zijn moeder naar de slaapkamer getrokken en de deur op slot gedaan. Terwijl hij zijn moeder probeerde te kalmeren, hoorde hij dat zijn vader op de deur bleef slaan. Hij heeft toen besloten de politie te bellen. Verder heeft de zoon verklaard dat de bedreiging daarin was gelegen, dat [wederpartij] in een gevechtshouding stond, dat het er echt op leek dat [wederpartij] [echtgenote] wilde slaan, dat [wederpartij] met erg luide stem sprak dan wel schreeuwde en dat hij erg boos werd toen de zoon [echtgenote] beschermde. Aanvankelijk wilde hij niet de politie bellen, maar omdat [wederpartij] op de deur bleef slaan en bonken, omdat hij bang was dat de situatie uit de hand zou lopen als [wederpartij] de deur zou openkrijgen en omdat hij zijn moeder wilde beschermen, heeft hij de politie toch gebeld, aldus de verklaring van de zoon.
In een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 26 augustus 2012 is vermeld dat zij in de woning van [wederpartij] heeft waargenomen dat op de eerste verdieping een slaapkamer op slot zat, dat er twee deuken in de deur van deze slaapkamer zaten en dat enkele kleine bloedspetters op de deur zaten. Op verzoek van de verbalisant hebben [echtgenote] en de zoon de deur opengedaan. Vervolgens hebben [echtgenote] en de zoon gezegd dat [wederpartij] [echtgenote] wilde slaan, dat hij heeft gedreigd hen dood te schieten en dat hij op de deur heeft geslagen, aldus het proces-verbaal.
In het RiHG is vermeld dat [wederpartij] zich bij de aanhouding, voorgeleiding en insluiting agressief bleef gedragen. Ook is daarin vermeld dat in mei 2011 naar aanleiding van huiselijk geweld proces-verbaal is opgemaakt tegen [wederpartij] ter zake van mishandeling en dat toen in overweging is genomen om een huisverbod op te leggen.
4.3. Ter zitting bij de Afdeling heeft de gemachtigde van [wederpartij] gesteld dat de zoon in de strafrechtelijke procedure tegen [wederpartij] inmiddels heeft verklaard dat de verklaringen die hij op 26 augustus 2012 tegenover verbalisanten heeft afgelegd, onjuist zijn. Zij heeft voorts gezegd geen stukken ter ondersteuning van deze stelling over te kunnen leggen, omdat [wederpartij] daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Hierdoor kan de juistheid van deze stelling niet worden nagegaan. Los daarvan staat in deze procedure ter toets of de burgemeester op grond van de feiten en omstandigheden die hem ten tijde van de oplegging van het huisverbod bekend waren dan wel konden zijn, tot zijn besluit mocht komen. De ter zitting naar voren gebrachte stelling wordt daarom niet in de beoordeling betrokken.
4.4. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, mocht de burgemeester zich op grond van deze feiten en omstandigheden op het standpunt stellen dat de aanwezigheid van [wederpartij] ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van [echtgenote] en de zoon, althans dat een ernstig vermoeden van dit gevaar bestond. Niet alleen heeft [echtgenote] uitvoerig verklaard dat [wederpartij] een dreigende houding aannam, schreeuwde, op de deur bonkte en hen met de dood bedreigde, maar ook de zoon heeft een uitgebreide verklaring van gelijke strekking afgelegd. Voorts hebben politieagenten waargenomen dat [echtgenote] en de zoon zich op een afgesloten slaapkamer hadden verborgen. De burgemeester voert terecht aan dat uit het zich verborgen houden op de slaapkamer niet diende te worden afgeleid dat het gevaar voor de veiligheid van [echtgenote] en de zoon was geweken, maar dat hij dit mocht aanmerken als aanwijzing dat de aanwezigheid van [wederpartij] zeer bedreigend was voor [echtgenote] en de zoon. [wederpartij] heeft niet kunnen verklaren waarom [echtgenote] en zijn echtgenote zich op de slaapkamer verborgen hielden en de politie hebben gebeld, terwijl er volgens hem geen dreiging van hem uitging. Dat niet vaststaat dat, zoals in het RiHG is vermeld, [wederpartij] [echtgenote] een vuistslag heeft gegeven en dat bij haar geen letsel is waargenomen, is onvoldoende grond voor het oordeel dat de burgemeester niet mocht aannemen dan wel ernstig vermoeden dat zich ernstig en onmiddellijk gevaar voordeed. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zowel [echtgenote] als de zoon hebben verklaard dat de zoon tussenbeide is gekomen om [echtgenote] te beschermen en dat hij [wederpartij] daarbij een kopstoot heeft gegeven. Bij de besluitvorming heeft de burgemeester verder mogen betrekken dat [wederpartij] zich ook tegenover politieagenten agressief gedroeg alsmede dat eerder tegen hem proces-verbaal is opgemaakt ter zake van mishandeling van [echtgenote].
Gelet op het voorgaande, was de burgemeester bevoegd een huisverbod aan [wederpartij] op te leggen. Er is geen grond voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de burgemeester van 27 augustus 2012 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 augustus 2012 in zaak nrs. 426100 en 426195;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
640.