ECLI:NL:RVS:2013:1246

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
201208099/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2012. De rechtbank had het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en het besluit van de minister van Justitie van 3 maart 2010, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, vernietigd. De minister had in dat besluit gesteld dat [verzoeker] niet had aangetoond dat hij voldeed aan de vereisten voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde echter dat de minister ten onrechte had overwogen dat het besluit van 13 juli 2006 onrechtmatig was, omdat [verzoeker] op dat moment niet had aangetoond dat hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van Besluit nr. 1/80.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 mei 2013 en het onderzoek ter zitting geschorst. Na heropening van het onderzoek op 27 juni 2013, waarbij de staatssecretaris zijn standpunt nader toelichtte, is het onderzoek gesloten. De Afdeling heeft vastgesteld dat [verzoeker] van 8 november 1993 tot 15 april 2005 in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat zijn verblijfsrecht voortvloeit uit Besluit nr. 1/80. De staatssecretaris had in eerdere besluiten erkend dat [verzoeker] in bezwaar alsnog had aangetoond dat hij aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning voldeed, maar dit betekende niet dat het eerdere besluit onrechtmatig was.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris het verzoek om schadevergoeding terecht had afgewezen. Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 2 augustus 2011 is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208099/1/A2.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2012 in zaak nr. 11/28439 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2010 heeft de minister van Justitie een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2012 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een nieuw besluit op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. P.W. Iwema, advocaat te Rotterdam, is verschenen.
Het onderzoek ter zitting is daar geschorst.
De Afdeling heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek te heropenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting hervat op 27 juni 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. Iwema, is verschenen.
Het onderzoek ter zitting is daar geschorst.
De Afdeling heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek te heropenen.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft de staatssecretaris bij brief van 16 juli 2013 gebruik gemaakt. [verzoeker] heeft bij brief van 27 augustus 2013 gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om hierop te reageren.
Met toestemming van beide partijen is een derde onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris worden tevens diens rechtsvoorgangers verstaan.
2. Op 2 maart 2005 heeft [verzoeker] een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. Op 14 oktober 2005 heeft hij een aanvraag om wijziging van de beperking van die vergunning ingediend.
Bij besluit van 13 juli 2006 heeft de staatssecretaris de aanvragen afgewezen. Bij besluit van 20 januari 2009 heeft hij het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [verzoeker] met ingang van 14 oktober 2005 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst op grond van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit nr. 1/80), verleend.
3. Bij brief van 13 augustus 2009 heeft [verzoeker] de staatssecretaris verzocht om vergoeding van materiële en immateriële schade. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het besluit van 13 juli 2006 onrechtmatig is en dat hij als gevolg van dat besluit zijn werk heeft verloren en financiële en psychische problemen heeft gekregen.
4. In het besluit van 3 maart 2010 heeft de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat het besluit van 13 juli 2006 niet onrechtmatig is, omdat [verzoeker] ten tijde van dat besluit niet had aangetoond dat aan de vereisten voor verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder gelijktijdige wijziging van de beperking van die vergunning, was voldaan. In het besluit van 2 augustus 2011 heeft hij daaraan toegevoegd dat [verzoeker] nimmer aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning op de voet van Besluit nr. 1/80 heeft voldaan en dat de conclusie gerechtvaardigd is dat het tegen het besluit van 13 juli 2006 gemaakte bezwaar gegrond is verklaard op grond van bijzondere feiten en omstandigheden, waarbij de psychische gesteldheid, de lange arbeidsduur en het lange verblijf van [verzoeker] in Nederland een rol hebben gespeeld.
5. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu hij zich in het besluit van 13 juli 2006 op het standpunt heeft gesteld dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat hij op grond van zijn arbeidsverleden een verblijfsrecht aan Besluit nr. 1/80 kan ontlenen, terwijl uit het besluit van 20 januari 2009 valt af te leiden dat reeds ten tijde van de aanvraag aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning was voldaan, het besluit van 13 juli 2006 als onrechtmatig dient te worden bestempeld. Daartoe voert hij aan dat het besluit van 20 januari 2009 berust op de erkenning dat [verzoeker] in bezwaar alsnog met bescheiden aannemelijk heeft gemaakt dat reeds ten tijde van de aanvraag aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van Besluit nr. 1/80 was voldaan, maar dat de gegrondverklaring van het bezwaar geen erkenning van de onrechtmatigheid van het besluit van 13 juli 2006 inhoudt.
5.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort, behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden:
- na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die lidstaat recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat;
- na vier jaar legale arbeid in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
5.2. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen Hof (onder meer arrest van 20 september 1990, C-192/89, Sevince, punt 30, www.eur-lex.europa.eu) veronderstelt het legale karakter van de arbeid in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80 een stabiele en niet-voorlopige situatie op de arbeidsmarkt van de desbetreffende lidstaat en uit dien hoofde het bestaan van een niet-omstreden verblijfsrecht.
5.3. Vaststaat dat [verzoeker] van 8 november 1993 tot 15 april 2005 (hierna: de referteperiode) in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, op grond waarvan het hem was toegestaan arbeid te verrichten.
5.4. Omdat het verblijfsrecht van Turkse werknemers, zoals [verzoeker], rechtstreeks uit Besluit nr. 1/80 voortvloeit, is het niet afhankelijk van verlening van een verblijfsvergunning.
5.5. Uit de door [verzoeker] verstrekte gegevens en overgelegde bescheiden valt niet af te leiden dat hij, zoals hij bij brief van 27 augustus 2013 heeft aangevoerd, ten tijde van het besluit van 13 juli 2006 bij de staatssecretaris had aangetoond dat hij in de referteperiode ten minste drie jaar onafgebroken werk bij Eagle Services B.V. heeft verricht en dat was voldaan aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80. In het in beroep aangevoerde is derhalve geen grond te vinden voor het oordeel dat het besluit van 13 juli 2006 wegens een aan de staatssecretaris te wijten onrechtmatigheid is herroepen. Dit betekent dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van dat besluit reeds hierom terecht heeft afgewezen.
Dat de staatssecretaris [verzoeker] bij besluit van 20 januari 2009 met ingang van de dag van de aanvraag een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft verleend, betekent slechts dat [verzoeker] naar het oordeel van de staatssecretaris, achteraf bezien, op de dag van de aanvraag een verblijfsrecht aan artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80 kon ontlenen. Uit de motivering van dat besluit valt niet af te leiden dat naar het oordeel van de staatssecretaris ten tijde van het besluit van 13 juli 2006 was aangetoond dat aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80 was voldaan. In dat besluit is slechts overwogen dat op grond van de ten tijde van dat besluit bekende feiten en omstandigheden aanleiding bestaat aan [verzoeker] voortgezet verblijf toe te staan.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op de bespreking van het betoog in hoger beroep, het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van 2 augustus 2011 ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 juli 2012 in zaak nr. 11/28439;
III. verklaart het door [verzoeker] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
452.