ECLI:NL:RVS:2013:1257

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
201211246/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huurtoeslag en rechtmatig verblijf van toeslagpartner

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 9 oktober 2012 het beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst had op 21 december 2011 de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2006 herzien en vastgesteld op nihil, waarbij reeds uitbetaalde bedragen werden teruggevorderd. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 6 januari 2012. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de huurtoeslag terecht was, maar [appellant] ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 6 augustus 2013 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat ingevolge artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geen aanspraak op huurtoeslag bestaat als de partner van de belanghebbende geen rechtmatig verblijf heeft. De Belastingdienst had de herziening van de huurtoeslag gebaseerd op het feit dat de toeslagpartner van [appellant] in 2006 geen rechtmatig verblijf had. Echter, de Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst niet had aangetoond dat [appellant] wist of behoorde te weten dat de tegemoetkoming te hoog was toegekend.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank niet had onderkend dat de herziening van de huurtoeslag niet terecht was. Het hoger beroep van [appellant] werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de Belastingdienst werd herroepen. De uitspraak van de Raad van State verving het vernietigde besluit, en de Belastingdienst werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201211246/1/A2.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 oktober 2012 in zaak nr. 12/778 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2011 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2006 herzien en vastgesteld op nihil, waarbij de reeds uitbetaalde bedragen van hem zijn teruggevorderd.
Bij besluit van 6 januari 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming, ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. […], of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge het derde lid kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een terug te vorderen bedrag.
2. Bij besluit van 12 april 2008 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over berekeningsjaar 2006 vastgesteld op € 2.417,00.
Aan de bij besluit van 6 januari 2012 gehandhaafde herziening van die huurtoeslag heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellant] over het jaar 2006 geen aanspraak heeft op huurtoeslag, omdat uit de van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ontvangen gegevens blijkt dat zijn toeslagpartner, zijn echtgenote, gedurende de periode van 25 maart 2005 tot 23 april 2007 geen rechtmatig verblijf in Nederland hield.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst de reeds vastgestelde huurtoeslag over 2006 niet mocht herzien.
3.1. Met het besluit van 12 april 2008 heeft de aan [appellant] toegekende huurtoeslag over berekeningsjaar 2006 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om zodanige toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, zijn neergelegd in de artikelen 20 en 21 van de Awir.
De Belastingdienst heeft aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir ten grondslag gelegd. De Belastingdienst heeft in dit verband te kennen gegeven dat, nu de toeslagpartner van [appellant] in het jaar 2006 geen rechtmatig verblijf in Nederland hield, [appellant] ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Awir over dat jaar geen aanspraak had op huurtoeslag.
3.2. Niet is voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir voor herziening gestelde eisen. De Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] ten tijde van de - definitieve - vaststelling wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Er is voorts geen grond om te oordelen dat hij dit behoorde te weten, nu hij in zijn aanvraag om huurtoeslag heeft vermeld dat zijn toeslagpartner geen sofinummer (thans: burgerservicenummer) heeft en hij, naar aanleiding van het verzoek die aanvraag aan te vullen, heeft vermeld dat zijn toeslagpartner nog geen machtiging tot voorlopig verblijf was verleend en de Belastingdienst de toeslag niettemin heeft vastgesteld. Daar komt bij dat in het aanvraagformulier niet is gevraagd naar de verblijfstitel van de partner.
Gelet op het vorenstaande bestond geen grond voor het herzien van de bij besluit van 12 april 2008 vastgestelde huurtoeslag over 2006. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen [appellant] voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 januari 2012 van de Belastingdienst alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 21 van de Awir voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal het besluit van 21 december 2011 herroepen, nu aan dat besluit ook als reden voor de herziening ten grondslag ligt dat de toeslagpartner van [appellant] in het jaar 2006 geen rechtmatig verblijf in Nederland hield. Dit betekent dat het besluit van 12 april 2008 herleeft. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 6 januari 2012.
5. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 oktober 2012 in zaak nr. 12/778;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 6 januari 2012, kenmerk BEZ13 IND 2006;
V. herroept het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 december 2011, kenmerk 0357.98.221.T.06.6.4042;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
85-710.