ECLI:NL:RVS:2013:1267

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
201300403/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en herleidbaarheid van huishoudelijke afvalstoffen in Den Haag

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 september 2013 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 11 september 2012 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 30 juli 2012 was aangetroffen. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 119,00, werden aan [appellante] opgelegd.

[appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 1 augustus 2013 heeft [appellante] betoogd dat zij de overtreding niet heeft gepleegd en dat de kosten van bestuursdwang niet op haar verhaald kunnen worden. Zij stelde dat zij op de dag van de overtreding nachtdienst had en haar huisvuil direct na thuiskomst ter inzameling aanbiedt.

De Raad van State overwoog dat de aangetroffen huisvuilzak in beginsel tot [appellante] herleidbaar was, omdat er naam- en adresgegevens in waren aangetroffen. Echter, de Raad oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat [appellante] daadwerkelijk de overtreder was, omdat niet kon worden vastgesteld of het aangetroffen poststuk daadwerkelijk aan haar was geadresseerd. Hierdoor was het besluit van het college niet voldoende onderbouwd.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college. Tevens werd het college gelast om het griffierecht aan [appellante] te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het opleggen van bestuursdwang.

Uitspraak

201300403/1/A4.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2012 heeft het college zijn beslissing om op 30 juli 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 29 november 2012 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2013, waar [appellante] het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 30 juli 2012 is aangetroffen ter hoogte van de Laan van Meerdervoort 492B te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak de naam- en adresgegevens van [appellante] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft gepleegd, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Zij stelt dat zij wekelijks nachtdienst heeft van zondag op maandag en haar huisvuil ’s ochtends direct na thuiskomst ter inzameling aanbiedt. Op de dag waarop de huisvuilzak is aangetroffen, wordt in de straat waar zij woont het huisvuil opgehaald, zodat het onaannemelijk is dat zij op die dag naar de verderop gelegen Laan van Meerdervoort zou lopen om de huisvuilzak aan te bieden, zo stelt zij.
Verder voert [appellante] aan dat zij mogelijk aan haar als voorzitter van de vereniging van eigenaren gerichte post aan iemand van de vereniging heeft gegeven en dat diegene het stuk in een huisvuilzak heeft gedaan en ter inzameling heeft aangeboden. [appellante] betoogt dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op deze stelling.
Volgens [appellante] blijkt uit de rapportage van de toezichthouder niet dat het aangetroffen poststuk het enige stuk met adresgegevens was. Nu het risico van ongewenste verplaatsing van een deugdelijk aangeboden huisvuilzak geheel voor rekening van de aanbieder daarvan komt, mag naar haar stelling van het college worden verwacht dat het ook na het aantreffen van een poststuk bevindingen doet en vermeldt in de rapportage.
4. Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
5. Niet in geschil dat de aangetroffen huisvuilzak onjuist is aangeboden. Nu in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], is de huisvuilzak in beginsel tot haar herleidbaar. Volgens de foto, behorend bij het rapport van de toezichthouder, dat het college aan het besluit van 11 september 2012 ten grondslag heeft gelegd, is in de huisvuilzak een stuk papier aangetroffen met daarop handgeschreven de naam- en adresgegevens van [appellante]. Het rapport noch de foto geeft duidelijkheid over de aard van het aangetroffen stuk. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of het een aan [appellante] geadresseerd poststuk betreft, waarvan mag worden aangenomen dat zij het heeft ontvangen, in een huisvuilzak heeft gedaan en vervolgens ter inzameling heeft aangeboden. Gelet hierop heeft het college in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat de huisvuilzak tot [appellante] herleidbaar is en zij daarom kan worden aangemerkt als overtreder van de Afvalstoffenverordening.
6. Het beroep is reeds hierom gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 29 november 2012, kenmerk B.4.12.2062.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
163-792.