ECLI:NL:RVS:2013:1273

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
201300781/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Stichting Dichterbij tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch inzake gebruiksvergunning voor woonzorgcomplex

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Stichting Dichterbij tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 7 december 2012 geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Grave ten onrechte het bezwaar van Stichting Dichterbij tegen een eerder besluit ongegrond had verklaard. Het college had op 5 december 2011 een gebruiksvergunning verleend voor een woonzorgcomplex aan de Dr. Wierstraat in Grave, waar meer dan 10 personen met een lichamelijke of verstandelijke handicap zouden worden verzorgd. De rechtbank oordeelde dat het college niet had onderkend dat de vergunningseisen niet in overeenstemming waren met de wetgeving omtrent brandveiligheid en gebruiksvergunningen.

Stichting Dichterbij stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 29 februari 2012. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 augustus 2013 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de voorwaarden verbonden aan de vergunning niet rechtstreeks uit het Gebruiksbesluit voortvloeiden. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het beroep tegen het besluit van 29 februari 2012 ongegrond was en dat het griffierecht aan Stichting Dichterbij moest worden terugbetaald.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de eisen die aan gebruiksvergunningen worden gesteld, vooral in situaties waar kwetsbare groepen worden verzorgd. De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop gemeenten en zorginstellingen omgaan met vergunningen en de bijbehorende voorwaarden.

Uitspraak

201300781/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Dichterbij, gevestigd te Malden, gemeente Heumen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 december 2012 in zaak nr. 12/1074 in het geding tussen:
Stichting Dichterbij
en
het college van burgemeester en wethouders van Grave.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2011 heeft het college aan Stichting Dichterbij gebruiksvergunning verleend voor de gebruiksfunctie woonfunctie, met dagverblijf aan meer dan 10 personen met een lichamelijke of verstandelijke handicap voor de woonvoorziening Borretweg aan de Dr. Wierstraat 15, 15a, 15b, 15c en 15d te Grave.
Bij besluit van 29 februari 2012 heeft het college het door Stichting Dichterbij daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2012 heeft de rechtbank het door Stichting Dichterbij daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 februari 2012 vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft stichting Dichterbij hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2013, waar Stichting Dichterbij, vertegenwoordigd door [projectleider vastgoed] en [hoofd bedrijfshulpverlening] van de stichting, bijgestaan door mr. F.A. Pommer, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Heun, juridisch adviseur, en ing. E. Harmsen en ing. J.R. Peters, van de regionale brandweer Brabant-Noord/district Land van Cuijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Het in geding zijnde woonzorgcomplex bestaat uit vier groepswoningen, waarin per woning vier cliënten met een verstandelijke beperking zijn gehuisvest. Tevens bevindt zich in het complex een gemeenschappelijke dagbestedingsruimte.
3. Ingevolge artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, voor zover hier van belang en zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, is het verboden om een bouwwerk te gebruiken of te laten gebruiken anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, heeft het verbod als bedoeld in het tweede lid mede betrekking op het niet voldoen aan de voorschriften met betrekking tot het gebruik van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8, achtste lid, indien en voor zover deze voorschriften op grond van het negende lid van dat artikel rechtstreeks gelden.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, voor zover hier van belang en zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, bevat de bouwverordening voorschriften omtrent het gebruik van woningen waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid.
Ingevolge het achtste lid, voor zover hier van belang, kunnen bij algemene maatregel van bestuur ter bevordering van een eenheid in de bouwverordeningen regelen worden gegeven omtrent de inhoud van de voorschriften als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het negende lid, brengt de gemeenteraad binnen een jaar na het in werking treden van de krachtens het achtste lid en de krachtens artikel 120 gegeven voorschriften de bouwverordening met die voorschriften in overeenstemming. Zolang de bouwverordening niet met die voorschriften in overeenstemming is gebracht, gelden die voorschriften rechtstreeks.
Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit) is een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet.
Ingevolge artikel 1.1., derde lid, van het Gebruiksbesluit, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften, onder bouwwerk mede verstaan delen van een bouwwerk die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt.
Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, zijn de bij dit besluit gegeven voorschriften van toepassing op elk gebruik van een bouwwerk, tenzij bij het desbetreffende voorschrift anders is aangegeven.
Ingevolge artikel 2.11.1, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders:
a. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen;
b. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin dagverblijf zal worden verschaft aan:
1o meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of
2o meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen.
4. Stichting Dichterbij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 29 februari 2012 omdat zij daarmee niet in een gunstiger positie kan komen te verkeren. Stichting Dichterbij voert daartoe, samengevat weergegeven, aan dat de rechtbank daarbij ten onrechte heeft overwogen dat Stichting Dichterbij ook wanneer aan haar geen gebruiksvergunning zou zijn verleend, aan de door de stichting ter zitting genoemde aanvullende eisen zoals de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie en een ontruimingsinstallatie en het hebben van een ontruimingsplan, diende te voldoen. Volgens Stichting Dichterbij is als gevolg van de vergunning het hebben van een brandmeldinstallatie verplicht, terwijl deze verplichting voor haar niet uit het Gebruiksbesluit voortvloeit. Nu zij over de vergunning beschikt, moet zij zich meer controles door gemeente en brandweer laten welgevallen, hetgeen een extra belasting voor de bedrijfsvoering met zich brengt. Tevens krijgt zij daardoor te maken met jaarlijks terugkerende kosten voor certificering van de brandmeldinstallatie. Ook wenst zij flexibel te zijn in de zorg die zij biedt en in de bijbehorende eisen met betrekking tot de brandveiligheid.
4.1. De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat het voor de beantwoording van de vraag welke eisen worden gesteld met betrekking tot een brandmeldinstallatie, een ontruimingsinstallatie en het hebben van een ontruimingsplan, niet van belang is of al dan niet een gebruiksvergunning is verleend. De voorwaarden die aan de verleende vergunning zijn verbonden, bestaan uit de algemene eisen uit het Gebruiksbesluit, die, gelet op artikel 1.3, eerste lid, van het besluit, ook van toepassing zouden zijn wanneer niet om vergunning was gevraagd. De rechtbank heeft echter niet onderkend dat aan de vergunning tevens de voorwaarde is verbonden dat aan maximaal 22 personen tegelijkertijd in de woonvoorziening en dagbesteding dagverblijf mag worden verschaft en dat een dergelijke voorwaarde niet rechtstreeks uit het Gebruiksbesluit volgt. Zij heeft derhalve ten onrechte overwogen dat Stichting Dichterbij door een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 29 februari 2012 niet in een gunstiger positie kan komen te verkeren.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de gronden beoordelen waarin de rechtbank niet is toegekomen.
6. Stichting Dichterbij heeft betoogd dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat voor haar een vergunningplicht bestaat op grond van het Gebruiksbesluit. Onder verwijzing naar artikel 1.1., derde lid, van dat besluit, voert zij hiertoe aan dat het college er ten onrechte van uitgaat dat het woonzorgcomplex als één geheel moet worden beschouwd. Volgens haar zijn de wooneenheden en de gemeenschappelijke dagbestedingsruimte afzonderlijke delen van een bouwwerk als bedoeld in de genoemde bepaling. Zij stelt in dit verband dat de vier wooneenheden elk uit een woonkamer, keuken, toilet, badkamer en vier afzonderlijke slaapkamers bestaan en ieder een eigen ingang en adres hebben. Ook de gemeenschappelijke dagbestedingsruimte is volgens Stichting Dichterbij ontworpen om afzonderlijk te worden gebruikt, en ook deze ruimte heeft een eigen adres en ingang. Verder is deze in bouwkundig opzicht ontworpen als een zelfstandig brandcompartiment. Aangezien in de wooneenheden voorts niet meer dan vier personen verblijven en in de gemeenschappelijke dagbestedingsruimte niet meer dan acht, blijft het aantal bewoners onder de norm die is gesteld in artikel 2.11.1, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 2o van het Gebruiksbesluit, aldus Stichting Dichterbij.
6.1. De wooneenheden en de gemeenschappelijke dagbestedingsruimte worden niet afzonderlijk gebruikt als bedoeld in artikel 1.1., derde lid, van het Gebruiksbesluit. Uit de bewoordingen ‘om afzonderlijk te worden gebruikt’ in deze bepaling, kan weliswaar niet direct worden afgeleid dat hiermee niet wordt gedoeld op één gebruiker die de bouwwerken afzonderlijk gebruikt, maar de bepaling is blijkens de Nota van Toelichting in het leven geroepen opdat verschillende gebruikers van een bouwwerk een afzonderlijke op hun specifieke situatie afgestemde gebruiksvergunning kunnen aanvragen (Staatsblad 2008, 327, blz. 43). In de thans aan de orde zijnde situatie zijn, zoals ook het college stelt, niet de bewoners de gebruikers, maar is Stichting Dichterbij de enige gebruiker, en wel van het complex als geheel. Het woonzorggebouw is voorts één zorgcomplex, nu het verzorgend personeel, naar ter zitting is bevestigd, werkzaam is voor het complex als geheel. Voorts wordt van belang geacht dat, ofschoon de wooneenheden ieder een eigen ingang en adres hebben, het complex, naar eveneens ter zitting is bevestigd, één, tevens als vluchtweg dienende, toegang vanaf de straat heeft, die na aanbellen door een personeelslid van Stichting Dichterbij wordt geopend.
Het betoog faalt.
7. Het beroep tegen het besluit van 29 februari 2012 is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. In deze situatie is er geen aanleiding om te bepalen dat het door Stichting Dichterbij Burg betaalde griffierecht door het college moet worden vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 52, vijfde lid, van die wet - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan Stichting Dichterbij wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 december 2012 in zaak nr. 12/1074;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan de stichting Stichting Dichterbij het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
414-619.