ECLI:NL:RVS:2013:1280

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
201301819/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen besluit gehandicaptenparkeerkaart

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2013, waarin het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 31 maart 2011 de aanvraag van [appellante] afgewezen en het bezwaar daartegen op 17 april 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna [appellante] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2013, waar [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger en het dagelijks bestuur door mr. C.R. Waal, werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State constateerde dat, door de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013, de bevoegdheid om kennis te nemen van het hoger beroep niet meer bij de Afdeling ligt, maar bij de Centrale Raad van Beroep. Dit is het gevolg van de wijziging in de wetgeving die bepaalt dat hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank over besluiten op grond van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) bij de Centrale Raad van Beroep moet worden ingesteld.

De Afdeling heeft daarom besloten zich onbevoegd te verklaren en het hoger beroep door te zenden naar de Centrale Raad van Beroep. Tevens heeft de Afdeling de proceskosten vastgesteld op € 944,00, die door de Centrale Raad van Beroep vergoed moeten worden. Het door [appellante] betaalde griffierecht van € 239,00 wordt terugbetaald door de secretaris van de Raad van State. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 september 2013.

Uitspraak

201301819/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2013 in zaak nr. 12/2406 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft het dagelijks bestuur een aanvraag van [appellante] om een gehandicaptenparkeerkaart type passagier afgewezen.
Bij besluit van 17 april 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.R. Waal, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Ingevolge deze wet zijn aan de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de volgende bepalingen toegevoegd.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank.
Ingevolge artikel 8:105, eerste lid, wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 9 van Bijlage 2: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw), hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
2. De aangevallen uitspraak heeft betrekking op een besluit dat is genomen op grond van artikel 49 van het Babw. Deze bepaling staat in hoofdstuk IV van het Babw. Gelet hierop en op de hiervoor, onder overweging 1, vermelde wettelijke bepalingen is, anders dan voorheen, niet meer de Afdeling, maar de Centrale Raad van Beroep bevoegd om kennis te nemen van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank betreffende een dergelijk besluit indien die uitspraak op of na 1 januari 2013 is bekendgemaakt. Nu de aangevallen uitspraak op 10 januari 2013 is bekendgemaakt, is derhalve niet de Afdeling, maar de Centrale Raad van Beroep bevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Eerst na de zitting van 13 augustus 2013 heeft de Afdeling haar onbevoegdheid, ambtshalve, geconstateerd.
3. Het hogerberoepschrift zal worden doorgezonden aan de Centrale Raad van Beroep.
4. De Afdeling zal de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in verband met de behandeling van het hoger beroep bij de Afdeling vaststellen. De Centrale Raad van Beroep dient bij de beslissing op het hoger beroep te beslissen of die kosten inderdaad moeten worden vergoed.
5. Met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb, zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door [appellante] aan de Afdeling betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald. Het is aan de Centrale Raad van Beroep om griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep te heffen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II. stelt de door [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep bij de Afdeling gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de Centrale Raad van Beroep beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
III. bepaalt dat het door [appellante] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) door de secretaris van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
582-798.