201301801/1/A4.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2012 heeft het college zijn beslissing om op 14 augustus 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 30 januari 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 14 augustus 2012 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Scheepersstraat 196 te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een acceptgiro is aangetroffen met daarop de adresgegevens van de woning van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij, nu niet is gebleken dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij de overtreding niet heeft gepleegd, zodat de kosten van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hiertoe voert hij aan dat het college niet heeft geconstateerd dat hij het verbod persoonlijk heeft overtreden. [appellant] stelt dat hij de huisvuilzak in de ORAC heeft geplaatst. Hij wijst er hierbij op dat na het plaatsen van de huisvuilzak de ORAC vol was en de klep niet meer sloot en dat de huisvuilzak mogelijk door een ander naast de ORAC is geplaatst.
4. Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
5. Niet in geschil is dat de aangetroffen huisvuilzak onjuist is aangeboden. Nu in de huisvuilzak een acceptgiro is aangetroffen met daarop de adresgegevens van de woning van [appellant], is de huisvuilzak in beginsel tot hem herleidbaar. Uit de foto, behorende bij het aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegde rapport van de toezichthouder, blijkt dat de acceptgiro niet aan [appellant], maar aan een derde is gericht, terwijl het college in het bestreden besluit ervan is uitgegaan dat zowel de naam- als adresgegevens van [appellant] op de acceptgiro staan. In het rapport wordt deze derde als veroorzaker van de overtreding aangemerkt. Het college heeft in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom het desalniettemin heeft besloten [appellant] als overtreder aan te merken. Onder deze omstandigheden heeft het college in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat [appellant] ten aanzien van de aangetroffen huisvuilzak kan worden aangemerkt als overtreder van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening.
6. Het beroep is reeds hierom gegrond. Het besluit van 30 januari 2013 dient te worden vernietigd. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 30 januari 2013, kenmerk B.4.12.2536.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
163-792.