201301998/1/R2.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2012, nr. 18, heeft de raad het bestemmingsplan "Woonschepen Loenen" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2013, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door ing. I. Vaartjes-Slijkhuis en mr. J. van Galen-Martens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door mr. H.S. Heite en J.D. Berkhof, beiden werkzaam bij de provincie, gehoord.
Overwegingen
1. [appellanten] voeren aan dat zij ten onrechte niet zijn uitgenodigd om in te spreken tijdens de raadsvergadering waarin het plan is behandeld.
1.1. De Afdeling overweegt dat uit de Wet ruimtelijke ordening noch enig ander wettelijk voorschrift de plicht voortvloeit voor de raad om [appellanten] de gelegenheid te geven in te spreken tijdens voornoemde raadsvergadering. Dit betoog faalt.
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor een deel van de woonschipligplaatsen in de kern Loenen aan de Vecht en het aangrenzende buitengebied.
3. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover de ligplaats - van het [woonschip]- aan de [locatie] te Nigtevecht, geen onderdeel hiervan uitmaakt.
[appellanten] betogen dat deze ligplaats, met het daarbij behorende perceel, ten onrechte buiten het plan is gelaten en hierin als zodanig had dienen te worden bestemd. Zij voeren hiertoe aan dat de ligplaats sinds 1987 door hen in gebruik is en dat dit gebruik niet binnen de planperiode zal worden beëindigd. Zij voeren hiertoe voorts aan dat de raad ten onrechte het "Restauratieplan Vecht" en het rapport "Woonschepen in beweging, onderzoek naar knelpunten en oplossingsrichtingen" aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. De desbetreffende ligplaats kan volgens hen bovendien niet meer worden aangemerkt als knelpunt. Zij wijzen er verder op dat nog niet is besloten over de verlening van een ontheffing op grond van de Landschapsverordening provincie Utrecht 2011 (hierna: de Lsv) voor de ligplaats en stellen in aanmerking te komen voor een gedoogbeschikking. Zij voeren tot slot aan dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu de ligplaats aan de Klompweg 43 wel als zodanig is bestemd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestaat de ligplaats aan de [locatie] op te nemen in het plan. De raad wijst hiertoe op de conserverende aard van het plan, waarin alleen bestaande ligplaatsen met een legale status zijn opgenomen. Hiervan is volgens de raad sprake als een ligplaatsen past binnen het provinciale beleid en indien op grond van de Lsv een ontheffing is verleend.
3.2. De Afdeling stelt vast dat de ligplaats aan de [locatie] geen deel uitmaakt van het plangebied. Voor zover [appellanten] zich niet kunnen verenigen met de begrenzing van het plan overweegt de Afdeling dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het plan beoogt uitsluitend de bestaande ligplaatsen met een legale status te bestemmen, waarover de ligplaats aan de [locatie] niet beschikt. Niet is gebleken dat tussen de ligplaats aan de [locatie] en de ligplaatsen in het plangebied een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat deze niet buiten het plangebied had mogen worden gehouden. Het betoog faalt.
3.3. Het betoog van [appellanten] dat de ligplaats als zodanig had moeten worden bestemd, kan in deze procedure niet aan de orde komen, nu de ligplaats geen deel uitmaakt van het plangebied.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
608-694.