201302329/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Venlo, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 januari 2013 in zaak nr. 12/1004 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2011 heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast binnen zeven dagen na ontvangst van het besluit een stempelplan voor het pand op het perceel [locatie] te Venlo (hierna: het pand) volledig uit te voeren of het pand niet meer te gebruiken.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 juni 2012, aangevuld bij besluit van 13 september 2012, heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld.
Bij uitspraak van 28 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 15 mei 2012 en 8 juni 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, J.J.T. Lommen en P.F.G.M. Niessen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 14 december 2011 heeft het college aan [appellant], met betrekking tot het pand [locatie] te Venlo, de last opgelegd om binnen zeven dagen na ontvangst van het besluit een bij dat besluit behorend stempelplan volledig uit te voeren of het pand niet meer te gebruiken. Daarbij is aangegeven dat als [appellant] niet aan de last voldoet, het college onmiddellijk na afloop van de termijn overgaat tot het toepassen van bestuursdwang en de stempels op kosten van [appellant] laat plaatsen door een daartoe bevoegd bedrijf. Op 22 december 2011 heeft het college de bedoelde werkzaamheden laten uitvoeren.
Voorts heeft het college bij besluiten van 8 juni 2012 en 13 september 2012 een invorderingsbesluit genomen, inhoudende dat de gemaakte kosten van het uitoefenen van bestuursdwang op [appellant] worden verhaald.
2. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank heeft miskend dat de gestelde begunstigingstermijn in de last onder bestuursdwang onredelijk kort is, slaagt niet, nu hij ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd waarom het stempelplan niet binnen de gestelde termijn kon worden uitgevoerd. Hij heeft weliswaar aangevoerd dat hij gedurende tien maanden met het college in contact is geweest over de te treffen maatregelen, maar dat maakt niet dat de te treffen maatregelen niet binnen de gestelde termijn konden worden uitgevoerd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet mocht overgaan tot het verhaal van de kosten van bestuursdwang. Daartoe voert hij aan dat het college niet eerder dan op 24 december 2011 bevoegd was tot uitvoering van de last onder bestuursdwang, omdat de begunstigingstermijn niet eerder dan op 16 december 2011 is aangevangen, nu dat het moment is waarop de last onder bestuursdwang per aangetekende post aan hem is verzonden.
3.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van die wet geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 mei 2012 in zaak nr. 201109442/1/A1) moet het bestuursorgaan, indien bekendmaking van een besluit heeft plaatsgevonden door uitreiking, maar die uitreiking door belanghebbende wordt ontkend, aannemelijk maken dat het besluit is uitgereikt. Aan die eis is in ieder geval voldaan als het bestuursorgaan een door belanghebbende ondertekend ontvangstbewijs overlegt, waaruit de uitreiking van het besluit blijkt. Daarbij geldt dat niet kan worden uitgesloten dat ook langs andere weg aannemelijk kan worden gemaakt dat aan die eis is voldaan. Indien het bestuursorgaan er echter niet in slaagt de uitreiking aannemelijk te maken, is er geen bekendmaking op de voorgeschreven wijze.
3.3. Uit het besluit van 14 december 2011 blijkt dat de begunstigingstermijn aanvangt na ontvangst van het besluit.
Vaststaat dat het college geen door [appellant] ondertekend ontvangstbewijs heeft overgelegd. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat het college langs een andere weg aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit aan [appellant] is uitgereikt. Zij heeft hierbij terecht belang gehecht aan de ter zitting bij de rechtbank onder ede afgelegde verklaringen van de betrokken ambtenaren dat het besluit op 14 december 2011 aan [appellant] is uitgereikt. [appellant] heeft niet aangevoerd waarom de rechtbank niet op deze verklaringen mocht afgaan, zodat er geen reden is aan deze afgelegde verklaringen te twijfelen. Voorts kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het besluit eerst op 15 december 2011 zou zijn uitgereikt, nu uit een door het college overgelegde uitdraai uit de personeelsadministratie blijkt dat de desbetreffende ambtenaar, die volgens [appellant] het besluit op 15 december 2011 zou hebben uitgereikt, die dag wegens ziekte afwezig was. Dit betekent dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit niet op 15 december 2011 op 14 december 2011 aan [appellant] is uitgereikt en derhalve aan hem bekendgemaakt, zodat het besluit ingevolge artikel 3:40 van de Awb in werking is getreden en de begunstigingstermijn is aangevangen op 14 december 2011.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat met de aangetekende verzending van dit besluit op 16 december 2011 niet opnieuw een begunstigingstermijn is aangevangen, nu de toezending van een besluit dat al op een eerder moment bekend is gemaakt, niet ook een bekendmaking is in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb en dan ook geen nieuwe termijn doet ontstaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2010 in zaak nr. 200905746/1/H1).
Het college was derhalve bevoegd tot het verhaal van de kosten van bestuursdwang. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij in een e-mail van 21 december 2011 om verlenging van de begunstigingstermijn heeft gevraagd, kan, wat daar ook van zij, niet worden gevolgd. Uit die e-mail blijkt slechts dat hij voornemens is om op 22 december 2011 voorbereidingen te treffen voor de uitvoering van het stempelplan, maar de inhoud van die e-mail kan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet worden uitgelegd als een verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn. Voorts kan aan de e-mail van 22 december 2011 van een ambtenaar van de gemeente Venlo niet de waarde worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wil zien, nu ter zitting is toegelicht dat met die e-mail slechts is bedoeld dat het college zekerheid wil dat het stempelplan wordt uitgevoerd, maar daarmee niet is bedoeld dat het, indien [appellant] zelf niet tot de uitvoering daarvan zal overgaan, geen bestuursdwang zal toepassen.
5. [appellant] heeft eerst in hoger beroep betoogd dat de door het college vastgestelde kosten van de toepassing van bestuursdwang onevenredig hoog zijn. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
357-776.