201306530/2/R1.
Datum uitspraak: 17 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Sint Jansklooster, gemeente Steenwijkerland,
en
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Sint Jansklooster, Leeuwte 31, 31a, 33 en 33a" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 augustus 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door C. Zeldenrust, werkzaam bij Zeldenrust VROM-advies Projectmanagement, en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] betoogt dat aan het perceel [locatie] ten onrechte geen agrarische bestemming is toegekend. Hij voert aan dat die bestemming, die volgens hem in het tot dusver geldende bestemmingsplan aan dit perceel is toegekend, noodzakelijk is om zijn agrarische bedrijf te kunnen voortzetten.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, omdat voortzetting van agrarisch gebruik van de gronden onder het overgangsrecht van het plan is toegestaan. De raad bestrijdt voorts dat thans een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie] wordt uitgeoefend.
4. Aan het perceel [locatie] is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.2, onder één, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge het bepaalde onder twee is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder één, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Ingevolge het bepaalde onder drie is het, indien het gebruik bedoeld onder één na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Ingevolge het bepaalde onder vier is het bepaalde onder één niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
5. Partijen zijn onder meer verdeeld over de vraag of [verzoeker] thans een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie] uitoefent. Die vraag behoeft gelet op het navolgende thans geen beantwoording.
De voorzitter overweegt dat indien [verzoeker] thans op het perceel een agrarisch bedrijf uitoefent, dit gebruik na inwerkingtreding van het plan onder het overgangsrecht van artikel 11, lid 11.2, onder één, van de planregels voortgezet mag worden. Nu ook niet is gebleken van bouwvoornemens heeft [verzoeker] in dat geval geen spoedeisend belang bij zijn verzoek en komt het verzoek om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
Indien [verzoeker] thans geen agrarisch bedrijf uitoefent op het perceel [locatie] ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat schorsing van het plan voor dit perceel tot gevolg zou hebben dat de agrarische bestemming die in het tot dusver geldende plan aan het perceel is toegekend zou worden gecontinueerd en [verzoeker] als gevolg van die schorsing daarvan een agrarisch bedrijf zou kunnen beginnen. Dat bedrijf zou vervolgens voortgezet kunnen worden onder het overgangsrecht als het plan in werking treedt. Schorsing van het plan in zoverre zou in dat geval onomkeerbare ruimtelijke gevolgen met zich kunnen brengen, reden, waarom het verzoek ook in dat geval niet voor toewijzing in aanmerking komt.
In de bodemzaak zal worden bezien of de raad een woonbestemming aan het perceel [locatie] heeft kunnen toekennen.
6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Verhage
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2013
655