201300141/1/A3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 november 2012 in zaak nr. 12/2510 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2012 heeft de minister het verzoek van [appellante] om inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers als tolk Nederlands-Arabisch (standaard), Nederlands-Arabisch (Irakees), Nederlands-Arabisch (Marokkaans), Nederlands-Arabisch (Algerijns) en Nederlands-Berber (Tamazight), afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2012 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 10 september 2013.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv), eerste volzin, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, is de minister verantwoordelijk voor het register.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Register beëdigde tolken en vertalers van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68) vastgesteld.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de Raad voor de Rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers. Daartoe moet de tolk aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk in de betreffende vaardigheid en talencombinatie dan wel vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolkvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zonder tegenbericht niet ter zitting is verschenen. Voor zover de rechtbank heeft overwogen dat dit zonder tegenbericht is gebeurd, is dit een kennelijke verschrijving. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank eveneens heeft overwogen, dat zij op de dag van de zitting heeft verzocht om uitstel van die zitting, welk verzoek is afgewezen. Het betoog leidt derhalve niet tot het beoogde doel.
3. Voor zover [appellante] voorts betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar niet kan baten dat de minister het besluit van 14 juni 2012 niet binnen de in artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde termijn heeft genomen, faalt dit betoog. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, hoewel de minister de in genoemde bepaling gestelde beslistermijn heeft overschreden, dit niet leidt tot vernietiging van voormeld besluit, nu de Awb aan het overschrijden van de beslistermijn dat gevolg niet verbindt.
4. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de afwijzing van haar verzoek om inschrijving in het register terecht heeft gehandhaafd, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij de talen, waarvoor zij in het register wenst te worden ingeschreven, op hbo-niveau beheerst. Volgens haar gelden de in artikel 3 van de Wbtv gestelde competenties alleen voor beginnende tolken. Daarbij volgt uit een getuigschrift van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (hierna: TVcN) van 2 maart 2012, dat zij door haar ervaring wel aan deze competenties voldoet. Ook verwijst [appellante] naar stukken die zij reeds bij een eerder verzoek om inschrijving in het register aan de minister heeft overgelegd. De rechtbank heeft miskend dat de minister bij het nemen van het besluit van 14 juni 2012 vooringenomen was, aldus [appellante].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nr. 201201939/1/A3), vloeit uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voort dat een tolk slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt, indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op hbo-niveau beheerst en dat het op de weg van de tolk ligt om dit aan te tonen.
4.2. Uit het door [appellante] overgelegde getuigschrift van TVcN volgt onder meer het aantal door haar sinds 8 april 2008 verrichte tolkdiensten in twee talencombinaties. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit dit getuigschrift niet dat zij de talen, waarvoor zij in het register wenst te worden ingeschreven, op hbo-niveau beheerst. Dat [appellante] voorts, naar zij stelt, bij een eerder verzoek om inschrijving stukken heeft overgelegd, neemt niet weg dat zij bij het verzoek van 7 januari 2012 geen stukken, zoals diploma’s of getuigschriften, heeft overgelegd teneinde onder meer aan te tonen dat zij de betreffende talen op hbo-niveau beheerst. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister de afwijzing van het verzoek van [appellante] om inschrijving in het register bij het besluit van 14 juni 2012 terecht heeft gehandhaafd. Voor zover [appellante] aanvoert dat de minister bij het nemen van dit besluit vooringenomen was, heeft zij dit niet gestaafd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
382-741.