201301573/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2012 in zaak nr. 12/5829 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor [appellant] over 2007 herzien op nihil vastgesteld en € 3.432,00 aan betaalde toeslag van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, voor zover thans van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Awir wordt een aanvraag mede geacht te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak of op de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. [appellant] heeft op 23 augustus 2007 kinderopvangtoeslag over 2007 aangevraagd met ingang van 1 januari van dat jaar.
Bij besluit van 22 september 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] een voorschot kinderopvangtoeslag verleend van € 4.068,00.
Ter controle, voorafgaand aan de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over dat jaar, heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] bij brief van 17 november 2008 verzocht om aanvullende informatie over de uren en de kosten van kinderopvang over 2007.
Bij besluit van 15 april 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvang over 2007 voor [appellant] op € 3.432,00 vastgesteld.
Aan het besluit van 24 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de toegekende tegemoetkoming niet mocht herzien, nu geen sprake was van feiten of omstandigheden, waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend. Gevolgen van het feit dat de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming definitief heeft vastgesteld, hoewel hij wist dat [appellant] niet alle vereiste gegevens had verstrekt, dienen voor rekening van de Belastingdienst/Toeslagen te blijven, aldus [appellant].
3.1. Met het besluit van 15 april 2009 heeft de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over 2007 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve tegemoetkoming in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft volgens de toelichting in het verweerschrift in hoger beroep aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b, ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft in reactie op het verzoek om informatie van de Belastingdienst/Toeslagen van 17 november 2008 in het antwoordformulier van 26 november 2008 aan kosten van kinderopvang over 2007 een bedrag van in totaal € 4.984,56 opgegeven, waarbij hij het jaaroverzicht 2007 van het [gastouderbureau] heeft verstrekt. De betaling van de eigen bijdrage aan de gastouder blijkt uit deze stukken niet. Door op basis van de door [appellant] aldus verstrekte gegevens op 15 april 2009 de tegemoetkoming vast te stellen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid uit te oefenen verloren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet gesteld bij de definitieve vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte te kunnen zijn geweest van het ontbreken van bewijs van betaling van de eigen bijdrage aan de gastouder.
Evenmin is voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir voor herziening gestelde eisen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet gesteld dat [appellant] op het moment van de definitieve toekenning wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend. De stelling dat [appellant] na de vaststelling desgevraagd niet meer aannemelijk heeft gemaakt dat hij een eigen bijdrage in de kosten voor kinderopvang heeft voldaan, is hiertoe onvoldoende.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 19 juni 2012 van de Belastingdienst/Toeslagen ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met 21, eerste lid, van de Awir te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 24 november 2011 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Bij de vaststelling van de te vergoeden kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, is in aanmerking genomen dat deze zaak en de zaken met nrs. 201301579/1/A2 samenhangen, als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het totaal te vergoeden bedrag wordt gelijkelijk over de drie zaken verdeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2012 in zaak nr. 12/5829;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 19 juni 2012, kenmerk 1460.90.925;
V. herroept het besluit van 24 november 2011, kenmerk 1460.90.925.T.07.6.0601;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding aan [appellant] van bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
17-799.