201304246/1/R6.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Gorinchem,
appellant,
en
de raad van de gemeente Gorinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Hoog Dalem, herziening zuidelijke eilanden" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, mr. H.J.M. Wingens, advocaat te Nijmegen, en A. Rietveld, A. Bil en W.J. den Hartogh, alle drie werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader voor een deel van het gebied van Hoog Dalem, genoemd de zuidelijke eilanden. Door het plan wordt op een groot deel van de gronden in dit gebied woningbouw mogelijk gemaakt.
3. Het plan heeft betrekking op gronden waarvoor eerder een plan is vastgesteld, welk plan door de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, nr. 201002769/1/R1 deels is vernietigd. In deze uitspraak werd onder meer het beroep van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, voor zover dit was gericht tegen de mogelijkheid van woningbouw op een afstand van minder dan 100 meter van zijn bedrijf. De gemeentelijke geurverordening, waardoor een afstand van 50 meter als minimum was vastgesteld, mocht naar het oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag worden gelegd omdat uit de bij de geurverordening gevoegde gebiedsvisie niet was gebleken dat de raad zich rekenschap heeft gegeven van de te verwachten geursituatie vanwege veehouderijen in het gebied. Gelet daarop was naar het oordeel van de Afdeling het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Tevens was de geurcontour onvoldoende ruim vastgesteld, omdat deze niet was gemeten vanaf het bouwvlak van de paardenhouderij.
4. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen voor zover de bouw van woningen wordt toegestaan op een afstand van minder dan 100 meter van zijn paardenhouderij. Hij keert zich in dit verband tevens tegen de op 19 maart 2013 vastgestelde verordening "Geurhinder en veehouderij gemeente Gorinchem" (hierna: de geurverordening). Volgens hem verdraagt de wijze waarop de afstand in de verordening is bepaald zich niet met het wettelijk systeem. Ten onrechte heeft de raad voor de geurverordening het uitgangspunt gekozen dat de geurproductie van 2 paarden het equivalent is van de geurproductie van 1 vleesstier. Hij wijst er op dat de mestproductie van een paard veel hoger is dan de mestproductie van een vleesstier. Voorts bestrijdt hij het standpunt van de raad dat het gebied is aan te merken als een overgangsgebied tussen stad en buitengebied. Het plangebied wordt geheel bebouwd en moet worden aangemerkt als stedelijk gebied, aldus [appellant].
4.1. De raad betoogt dat uit de gebiedsvisie die aan de verordening ten grondslag ligt blijkt dat het woon- en leefklimaat voor de woningen in het plangebied in een worst case situatie is te kwalificeren als goed tot matig, en dat dit op goede gronden aanvaardbaar is bevonden.
4.2. Op de paardenhouderij is het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) van toepassing. Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, mag binnen de bebouwde kom de afstand tussen enig dierenverblijf en geurgevoelige objecten niet minder bedragen dan 100 meter. Ingevolge artikel 3.118, voor zover hier van belang, is artikel 3.117 niet van toepassing, voor zover bij verordening op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij andere waarden of afstanden zijn vastgesteld. In dat geval mag de afstand tussen het dierenverblijf en geurgevoelige objecten niet meer bedragen dan de in de verordening vastgestelde afstand.
4.3. Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij, voor zover hier van belang, kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat een andere afstand van toepassing is, met dien verstande dat deze binnen de bebouwde kom tenminste 50 meter bedraagt.
Ingevolge artikel 8 betrekt de raad bij het bepalen van de andere waarde of afstand, bedoeld in artikel 6 in elk geval:
a. de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;
b. het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging, en
c. de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.
Ingevolge het tweede lid betrekt de raad bij het bepalen van de andere waarde of afstand tevens:
a. de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of
b. de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.
4.4. De raad heeft bij de geurverordening een afstand van ten minste 50 meter vastgesteld tussen paardenhouderijen met maximaal 50 paarden en geurgevoelige objecten in Hoog Dalem. In de gebiedsvisie die bij de geurverordening is gevoegd heeft de raad de achtergrondbelasting vanwege veehouderijen in de omgeving in kaart gebracht. Voorts heeft de raad aangegeven wat het aantal te verwachten geurgehinderden zal zijn bij een afstandsnorm van 50 meter voor paardenhouderijen, zowel in de actuele situatie als in een worst-case situatie waarin het maximale aantal paarden aanwezig is. De raad heeft geconcludeerd dat in een worst-case situatie maximaal 15% geurgehinderden te verwachten zijn, en dat hij dat, in aanmerking nemend de aard van het gebied, aanvaardbaar acht. De raad heeft het gebied getypeerd als een overgangsgebied naar het buitengebied, omdat het gesitueerd is aan de rand van de bebouwde kom in een groene setting. De raad heeft voorts overwogen dat degenen die ervoor kiezen een woning in het gebied te betrekken weten dat een paardenhouderij aanwezig is, en de geursituatie in hun afwegingen kunnen betrekken. De raad heeft alles overwegende een afstandsnorm van minimaal 50 meter aanvaardbaar geacht voor de paardenhouderijen in het gebied.
4.5. De raad heeft de huidige en de te verwachten geursituatie onderzocht. De raad heeft onderzocht of de situatie acceptabel is en daarbij de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied betrokken.
Als de woningbouw die het bestemmingsplan mogelijk maakt is gerealiseerd, ligt de paardenhouderij in bebouwd gebied, dat echter ruim en groen van opzet is en grenst aan agrarisch gebied. Gelet daarop kon de raad in redelijkheid het gebied aanmerken als een overgangsgebied tussen stad en buitengebied.
Gelet op het voorgaande en op artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij is er geen aanleiding voor het oordeel dat de wijze waarop de afstand in de geurverordening is bepaald zich niet verdraagt met het wettelijke systeem, en kon de raad de geurverordening in redelijkheid aan de vaststelling van het plan ten grondslag leggen. Het betoog van [appellant] dat de gelijkstelling voor wat betreft de geurbelasting van twee paarden aan één vleesstier onjuist is, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu voor paarden geen geuremissiefactor is vastgesteld, en gelet daarop doorslaggevend is of aan de van toepassing zijnde afstand wordt voldaan. Dat de raad voor paarden niettemin een geschatte emissiefactor heeft betrokken bij de berekeningen van de totale geurbelasting, kan gelet daarop niet tot een onderschatting van de geurbelasting leiden.
5. [appellant] betoogt dat het insluiten van een paardenhouderij door woningen geen goed ruimtelijk beleid is. Er zullen altijd fricties ontstaan tussen de woonfunctie en het paardenhouderijbedrijf, aldus [appellant]. Volgens hem is geen rekening gehouden met de geluidhinder veroorzakende activiteiten die op zijn bedrijf plaatsvinden, zoals het wekelijks laden van een container paardenmest en het uitrijden daarvan naar de weidegrond.
5.1. De raad betoogt dat de richtafstand voor geluid vanwege een paardenhouderij volgens de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) 30 meter bedraagt, en dat er binnen een afstand van 30 meter vanuit het gebied waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden geen woningen zijn voorzien. De gronden met de bestemming "Agrarisch" die binnen die afstand zijn gelegen, zijn in gebruik als tuin en weiland.
5.2. De afstand tussen de gronden met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "paardenhouderij" en de dichtstbijzijnde woningen bedraagt meer dan de in de VNG-brochure ten aanzien van het aspect "geluid" voor een dergelijke inrichting aanbevolen 30 meter. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten die in de paardenhouderij plaatsvinden van dien aard zijn dat de raad niet in redelijkheid van deze richtafstand kon uitgaan.
6. [appellant] betoogt dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat alle grond die hij in gebruik heeft op afstand van het bedrijf ligt, hetgeen veel verkeer genereert met trekkers en werktuigen, machines voor grondbewerking en combinaties die ruwvoer aanvoeren. Deze moeten dwars door een woonwijk. De Laagdalemse weg is volgens [appellant] niet op dit verkeer berekend. Niet is gebleken dat daarmee rekening is gehouden in verband met zowel geluid als verkeersveiligheid.
6.1. De raad stelt dat het verkeersmodel dat is gebruikt voor de geluidsrapporten inzicht geeft in de verkeersintensiteiten in 2008 en 2020. In 2008 was het bedrijf van [appellant] al aanwezig, en de bijbehorende verkeersbewegingen zijn derhalve opgenomen in het verkeersmodel. In het akoestisch rapport is dit niet zichtbaar. In de bij het plan gevoegde oplegnotitie van Royal Haskoning DHV wordt toegelicht op welke wijze rekening is gehouden met het bestaande verkeer op de Laagdalemseweg.
Ten aanzien van het aspect verkeersveiligheid stelt de raad dat de diverse agrarische bedrijven een geringe hoeveelheid verkeer genereren. Het bestaande verkeer is verwerkt in de modellen die zijn gebruikt om een veilig wegennet voor de afwikkeling van het verkeer te ontwerpen. Voorts stelt de raad dat de Laagdalemseweg zal worden verbreed en een 30 km weg zal worden. De hoeveelheid verkeer die er volgens de berekeningen gebruik van zal maken blijft onder de normcapaciteit van 6000 voertuigen per dag, aldus de raad.
6.2. [appellant] heeft geen gegevens verstrekt inzake de hoeveelheid verkeer die zijn paardenhouderij genereert. Ter zitting heeft hij geschat dat dagelijks gemiddeld één vrachtwagen of ander zwaar voertuig en 50 personenwagens de paardenhouderij aandoen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van de voor het akoestisch rapport en voor het ontwerp van het wegennet gebruikte modellen had mogen uitgaan, maar specifiek onderzoek had moeten verrichten naar de effecten van het verkeer van en naar de paardenhouderij, nu deze verkeersbewegingen zijn verdisconteerd in de modellen. In zoverre is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in verband met het geluid vanwege het wegverkeer dan wel in verband met de verkeersveiligheid niet had mogen vaststellen.
7. [appellant] betoogt dat de werkzaamheden op zijn bedrijf leiden tot de uitstoot van fijn stof, waarmee geen rekening is gehouden.
7.1. De raad stelt dat in het kader van het bestemmingsplan Hoog Dalem, zoals vastgesteld op 28 januari 2010, een luchtkwaliteitsonderzoek is uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat noch in de uitgangssituatie, noch na verwezenlijking van de in het plan voorziene ontwikkelingen, overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof plaatsvindt. Voor een nieuw luchtkwaliteitsonderzoek is gelet daarop volgens de raad geen aanleiding.
7.2. Blijkens het rapport "Bestemmingsplan Hoog Dalem, Gorinchem. Toetsing Luchtkwaliteit" (hierna: het luchtkwaliteitsrapport) van de Milieudienst Zuid-Holland (29 september 2009) vindt noch voor, noch na realisering van het bestemmingsplan Hoog Dalem een overschrijding plaats van de grenswaarde voor onder meer fijn stof. De ontwikkelingen waarin het bestreden plan voorziet komen verregaand overeen met de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Hoog Dalem mogelijk maakte. Gelet daarop is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn besluit niet mede op basis van het luchtkwaliteitsrapport kon nemen. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zijn inrichting onaanvaardbare stofhinder in de directe omgeving veroorzaakt.
8. [appellant] betoogt dat hij in zijn bedrijfsontwikkeling wordt geremd doordat op zijn perceel de aanduiding paardenhouderij tot maximaal 50 paarden rust. Hij betoogt dat het bouwvlak zowel de bedrijfswoning als de bedrijfsgebouwen in een regelmatige geometrische figuur zou moeten omvatten, en dat het bouwvlak net zo groot zou moeten zijn als onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Vuuren" van 1977. Het bouwvlak zou ook moeten worden vergroot om verdere bedrijfsontwikkelingen, bijvoorbeeld in de vorm van een Hit-actief systeem, mogelijk te maken.
8.1. In haar uitspraak van 29 februari 2012, nr. 201002769/1, heeft de Afdeling in 2.4.3 overwogen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen ruimere uitbreidingsmogelijkheden toe te kennen, en daarbij in aanmerking te nemen dat het bestaande gebruik in overeenstemming is met de mogelijkheden die het plan biedt, en dat verdere uitbreiding onwenselijk is in verband met de voorziene ontwikkeling van woongebied in de omgeving. De Afdeling ziet geen aanleiding om thans anders te oordelen, te minder daar niet is gebleken dat [appellant] concrete plannen voor uitbreiding aan de gemeente heeft voorgelegd.
9. [appellant] betoogt dat ook rondom de paardenbak een geurzone had moeten worden opgenomen, omdat zich aldaar regelmatig en gedurende de hele dag paarden bevinden.
9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 augustus 2007, nr. 200907569/1/R2 dient een paardenbak niet als dierenverblijf te worden aangemerkt. Er is geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. Gelet daarop hoefde de raad geen aanleiding te zien om een geurzone rond de paardenbak op te nemen. Dit betoog faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
539.