ECLI:NL:RVS:2013:1367

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201302732/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor horecadoeleinden en parkeerplaatsen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 5 februari 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Buren had op 27 december 2011 een omgevingsvergunning verleend aan [appellant A] voor het wijzigen van het gebruik van een gedeelte van een pand aan de Prinses Marijkelaan 32 te Maurik voor horecadoeleinden, inclusief het plaatsen van een ventilatiekanaal. De vergunning was omstreden, vooral vanwege de voorwaarden omtrent het aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein gerealiseerd moest worden. In eerste instantie had de rechtbank het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 september 2013. De appellanten voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college zich op de juiste parkeernorm had gebaseerd, en dat de nieuwe beroepsgronden die zij hadden ingediend buiten beschouwing moesten blijven. De Raad overwoog dat de goede procesorde zich er niet tegen verzet dat de eerder aangevoerde beroepsgrond over de parkeerbehoefte in het hoger beroep werd betrokken, maar dat de nieuwe gronden niet eerder waren aangevoerd en daarom niet in de beoordeling konden worden meegenomen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had besloten dat er elf parkeerplaatsen op eigen terrein moesten worden gerealiseerd, en dat de appellanten voldoende mogelijkheden hadden om aan deze eis te voldoen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013.

Uitspraak

201302732/1/A1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], h.o.d.n. De Zoete Kroon, wonend te Maurik, gemeente Buren,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 5 februari 2013 in zaak nr. 12/4019 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Buren.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2011 heeft het college aan [appellant A] een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van een gedeelte van het pand voor horecadoeleinden en het plaatsen van ventilatiekanaal aan het pand op het perceel Prinses Marijkelaan 32 te Maurik (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft het college het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift dat op eigen perceel minimaal veertien bruikbare parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd gewijzigd in elf bruikbare parkeerplaatsen op eigen perceel.
Bij uitspraak van 5 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2013, waar [appellanten], waarvan [appellant B] in persoon, bijgestaan door mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops, en het college, vertegenwoordigd door P.H. Spee en G.J. van Rhijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college stelt zich op het standpunt dat de nieuwe beroepsgronden over de gewijzigde opvattingen van het college inzake het parkeerbeleid en de berekening van de parkeerbehoefte door het college die [appellanten] op 26 augustus 2013 hebben ingediend, buiten beschouwing dienen te blijven wegens strijd met de goede procesorde.
1.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de betrokken beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De grond ten aanzien van de berekening van de parkeerbehoefte door het college hebben [appellanten] al eerder in beroep aangevoerd, waardoor het college, ondanks dat [appellanten] deze grond eerst in brief van 28 augustus 2013 naar voren hebben gebracht, redelijkerwijs adequaat op deze beroepsgrond heeft kunnen reageren, hetgeen het college ook heeft gedaan. Hierdoor verzet de goede procesorde zich er niet tegen dat deze beroepsgrond bij het hoger beroep wordt betrokken.
De grond ten aanzien van de gewijzigde opvattingen van het college inzake het parkeerbeleid hebben [appellanten] niet eerder in de procedure naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellanten] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, hadden behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met juistheid tot de conclusie is gekomen dat in aansluiting bij de door Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) gepubliceerde parkeerkencijfers ten behoeve van de kookschool elf parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Zij voeren daartoe aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het perceel is gelegen in de categorie 'rest bebouwde kom, niet stedelijk', dat aan de bezoekers van hun restaurant slechts 80 procent van de van de door CROW gepubliceerde parkeercijfers dienen te worden toegerekend en het perceel ook op andere wijze kan worden bereikt, waardoor minder parkeerplaatsen hoeven te worden gerealiseerd.
2.1. Het college heeft bij de berekening van de parkeerbehoefte aangesloten bij de parkeerkencijfers van het CROW, zoals neergelegd in publicatie 182, "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering". De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht heeft gebaseerd op de daarin opgenomen richtlijnen die gelden voor een restaurant, uitgaande van een locatie in de categorie "centrum, matig stedelijk". In de stelling van [appellanten] dat het perceel is gelegen in de categorie "centrum, matig stedelijk" wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen, nu deze stelling niet met gegevens of bescheiden is gestaafd. [appellanten] hebben evenmin toegelicht waarom bij de berekening van de parkeerbehoefte moet worden uitgegaan van 80 procent van de parkeernorm. Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat minder parkeerplaatsen behoeven te worden gerealiseerd, omdat het perceel ook op andere wijze kan worden bereikt, wordt overwogen dat voor het college geen reden bestond om van de door CROW gepubliceerde parkeerkencijfers af te wijken. Uit de CROW-publicatie volgt dat bij de bepaling van de verschillende categorieën al rekening is gehouden met de omstandigheid dat het perceel ook op andere wijze kan worden bereikt.
Het betoog faalt.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank bij de boordeling van het beroep ten onrechte voorbij is gegaan aan de in artikel 11 van de Beleidsregel bestemmingsplanafwijkingen neergelegde hardheidsclausule. Volgens [appellanten] heeft het college niet de gehele beleidsregel overgelegd, zodat de rechtbank niet van het bestaan van artikel 11 op de hoogte was.
3.1. Volgens artikel 9 onder e, van de door het college op 19 juli 2011 vastgestelde Beleidsregel bestemmingsplanafwijkingen moet bij elke aanvraag om omgevingsvergunning (artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2 Wabo) parkeren plaatsvinden op eigen terrein.
Volgens artikel 11 is het college bevoegd om gemotiveerd af te wijken van deze beleidsregel, wanneer deze voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Een beroep kan alleen gedaan worden op de hardheidsclausule indien:
a. bijzondere omstandigheden worden aangevoerd die tot medewerking in afwijking van deze beleidsregel noodzaken en er geen redelijke alternatieven zijn;
b. geen precedentwerking optreedt.
3.2. Voor de beoordeling bij de rechtbank maakt het, anders dan [appellanten] stellen, geen verschil of de rechtbank kennis had van artikel 11 van de Beleidsregel bestemmingsplanafwijkingen, nu deze bepaling materieel overeenkomt met artikel 4:84 van de Awb. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb dient het bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hieruit volgt dat het college in het concrete geval moet onderzoeken of uitzondering moet worden gemaakt op de beleidsregel. Het college diende derhalve de nodige kennis te vergaren over de gevolgen voor het verbinden van de voorwaarde dat moet worden voorzien in elf parkeerplaatsen op eigen terrein en vervolgens in het licht daarvan gemotiveerd moeten beslissen of de gevolgen voor [appellanten] onevenredig zijn als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid aanleiding had moeten zien van de in artikel 9 voorgeschreven regel af te wijken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellanten] over voldoende grond beschikten om te voldoen aan het vereiste dat parkeren op eigen terrein dient te geschieden. Op de door [appellanten] bij de aanvraag overgelegde inrichtingsschets staan veertien parkeerplaatsen getekend. Een deel van deze parkeerplaatsen bevindt zich op gemeentelijke gronden aan de voorzijde van het perceel. De gemeente was bereid de grond aan [appellanten] te verkopen. Hangende bezwaar is tussen de gemeente en [appellanten] een koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van deze gronden. Hierdoor konden de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op standpunt kunnen stellen dat kan worden voldaan aan artikel 9 van de Beleidsregel bestemmingsplanafwijkingen.
Het betoog faalt.
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel en daardoor willekeurig heeft gehandeld door bij het verlenen van de omgevingsvergunning op het perceel Dr. H.R. Holplein 5 te Ingen wel gebruik te maken van de hardheidsclausule als opgenomen in artikel 11 van de Beleidsregel bestemmingsplanafwijkingen. Daarnaast heeft het college voor het perceel Burgemeester Verbrughweg 51 te Eck en Wiel een minder zware parkeernorm gehanteerd, waardoor in dat geval in minder parkeerplaatsen diende te worden voorzien.
4.1. Het college heeft bij het door [appellanten] genoemde perceel Dr. H.R. Holplein 5 te Ingen met toepassing van artikel 11 van de Beleidsregel bestemmingsplanafwijkingen afgeweken van de regel dat parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Die situatie betreft geen vergelijkbaar geval, reeds omdat in dat geval, niet kon worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Bij het door [appellanten] genoemde perceel Verbrughweg 51 te Eck en Wiel is voor de parkeernorm een andere categorie van toepassing, waardoor reeds om die reden geen sprake is van een vergelijkbaar geval. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt dan ook niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
473-789.