201203079/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2012 in zaak nr. 11/1957 in het geding tussen:
de burgemeester van Rotterdam.
Op 28 oktober 2010 heeft de burgemeester [appellant] te kennen gegeven dat geen bewijs van kennisgeving voor een op 10 oktober 2009 gehouden demonstratie wordt afgegeven en de gemeente geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen verschuldigd is.
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2013, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties (hierna: Wom) stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast met betrekking tot de gevallen, waarin voor vergaderingen en betogingen op openbare plaatsen een voorafgaande kennisgeving vereist is.
Ingevolge het tweede lid voorziet de verordening ten minste in:
b. regels betreffende het tijdstip, waarop de kennisgeving moet zijn gedaan, de bij de kennisgeving te verstrekken gegevens, en het verstrekken van een bewijs van ontvangst aan degene die de kennisgeving doet.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
Ingevolge artikel 2.1.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 (hierna: APV) is degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, vergadering of samenkomst, als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, te houden verplicht daarvan, voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur, voordat deze zal worden gehouden, schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Ingevolge artikel 2.1.6, tweede lid, ontvangt degene die de kennisgeving doet daarvan een bewijs, waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld. Voorschriften, beperkingen of verboden met betrekking tot de betoging, vergadering of samenkomst door de burgemeester gesteld, onderscheidenlijk gegeven, krachtens artikel 5 van de Wom worden in het bewijs vermeld.
2. [appellant] heeft op 18 oktober 2010 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een reactie op de kennisgeving van 7 oktober 2009 van een op 10 oktober 2009 op en nabij het Beursplein te Rotterdam te houden demonstratie. De burgemeester heeft dit aangemerkt als ingebrekestelling. Aan het besluit van 28 oktober 2010 heeft hij ten grondslag gelegd dat een demonstratie beschikkingsvrij is en daarvoor geen toestemming is vereist, doch slechts een bewijs van ontvangst van de kennisgeving. Dit heeft [appellant] gekregen in de vorm van de zogenoemde ontvangstbevestiging poststuk. Een nader bewijs van kennisgeving wordt alleen verstrekt, indien met betrekking tot de demonstratie beperkingen of voorschriften worden gesteld. Dit was bij de aangekondigde demonstratie niet nodig. Derhalve wordt niet aan de in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor de verschuldigdheid van een dwangsom gestelde eisen voldaan en is geen dwangsom verschuldigd, aldus de burgemeester.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank bij het aannemen van zijn procesbelang ten onrechte niet alle van belang zijnde jurisprudentie heeft betrokken.
3.1. De rechtbank heeft belang van [appellant] bij het door hem ingestelde beroep aangenomen. Bij het betoog dat de rechtbank daarbij niet alle van belang zijnde jurisprudentie heeft betrokken, heeft [appellant] onder die omstandigheden geen belang.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat ingevolge artikel 2.1.6, tweede lid, van de APV altijd een bewijs van kennisgeving moet worden afgegeven. Dit bewijs is niet alleen een besluit, indien hier beperkingen of voorwaarden in staan.
Voorts heeft de rechtbank, zowel de door hem aangehaalde jurisprudentie, als het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) genegeerd. De burgemeester heeft op grond van het EVRM de plicht tot het beschermen van deelnemers aan demonstraties.
Verder heeft de rechtbank de wijze waarop de burgemeester van zijn bevoegdheid tot het stellen van voorschriften gebruik heeft gemaakt ten onrechte niet daadwerkelijk getoetst. Zij is ten onrechte meegegaan in de stelling van de burgemeester dat er geen aanleiding was tot het nemen van maatregelen.
Ook is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op de door hem gestelde schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de burgemeester, met name het gelijkheidsbeginsel, aldus [appellant].
4.1. Een manifestatie behoeft geen goedkeuring door middel van een besluit. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op de kennisgeving geen besluit hoefde te volgen, nu geen verbod werd opgelegd, dan wel voorschriften of beperkingen werden gesteld.
4.2. [appellant] heeft niet vermeld, welke bepalingen van het EVRM volgens hem geschonden zijn. Voor zover hij doelt op de artikelen 10 en 11 betreffende onderscheidenlijk het recht op vrijheid van meningsuiting en dat op vrijheid van vereniging en vergadering, heeft de rechtbank deze verdragsbepalingen terecht niet geschonden geacht, nu de door [appellant] aangekondigde manifestatie zonder voorschriften of beperkingen heeft mogen plaatsvinden.
De door [appellant] gestelde inspanningsplicht van de burgemeester om de deelnemers van een manifestatie te beschermen houdt geen verband met het af te geven bewijs van kennisgeving. Te stellen voorschriften of beperkingen zien op hetgeen van de organisatie van de manifestatie kan worden verlangd, niet op verplichtingen van het bestuursorgaan. Om die reden heeft de rechtbank evenzeer terecht het niet stellen van voorschriften en beperkingen niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel geacht.
De rechtbank heeft de door [appellant] aangehaalde jurisprudentie niet genegeerd, nu [appellant] in bezwaar, noch in beroep naar jurisprudentie heeft verwezen en uiteengezet, waarom die van toepassing is.
4.3. Voor zover [appellant] stelt dat de rechtbank de wijze van gebruikmaking door de burgemeester van diens bevoegdheid tot het stellen van voorschriften niet heeft getoetst door zich met de burgemeester op het standpunt te stellen dat er geen aanleiding was voorschriften of beperkingen te stellen aan de manifestatie, dan wel deze te verbieden, berust dat op een verkeerde lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft, door te overwegen dat de burgemeester niet in strijd met een algemeen verbindend voorschrift heeft gehandeld en bij afweging van alle belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren een beschikking te geven, blijk gegeven van die toetsing.
4.4. De conclusie is dat het betoog faalt.
5. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank de burgemeester ten onrechte niet in de proceskosten heeft verwezen, reeds omdat de zaak bij de rechtbank door een meervoudige kamer is behandeld.
5.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard en daarom terecht geen aanleiding gezien de burgemeester in de kosten te verwijzen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013