201208396/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Krommenie, gemeente Zaanstad,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 juli 2012 in zaak nr. 11-5720 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Zaanstreek-Waterland, thans: de korpschef van de nationale politie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de korpschef een verzoek van [appellante] om verbetering, verwijdering, dan wel afscherming van haar betreffende politiegegevens, voor zover zij daarin als veelpleger is aangemerkt of voor zover categorisering als veelpleger het doel is, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2013, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.M. Vinjé en J. Tolsma, beiden werkzaam in dienst van de nationale politie, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder politiegegeven verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder c, wordt onder verwerken van politiegegevens verstaan: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, worden politiegegevens slechts verwerkt, voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden.
Ingevolge het tweede lid worden politiegegevens slechts verwerkt, voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, kunnen politiegegevens worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
Ingevolge het tweede lid kunnen politiegegevens, ten aanzien waarvan de in het eerste lid gestelde termijn is verstreken, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak, geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid, teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de desbetreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
Ingevolge het derde lid kunnen politiegegevens, ten aanzien waarvan de in het eerste lid gestelde termijn is verstreken, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak, in combinatie met elkaar worden verwerkt, teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de desbetreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan, kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak.
Ingevolge het vierde lid kunnen politiegegevens, die worden verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking op grond van de artikelen 9, 10 en 12.
Ingevolge het zesde lid worden de politiegegevens, die zijn verwerkt krachtens het eerste, tweede en derde lid, vernietigd, zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden zij in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kunnen politiegegevens gericht worden verwerkt ten behoeve van een onderzoek met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval.
Ingevolge het tweede lid wordt het doel van het onderzoek binnen een week, nadat is begonnen met de verwerking, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vastgelegd.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, kunnen politiegegevens die voor een onderzoek, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, zijn verwerkt, voor zover dat noodzakelijk is voor dat onderzoek, geautomatiseerd worden vergeleken met andere politiegegevens die worden verwerkt krachtens artikel 8 of 9, teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de desbetreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen, na instemming van een daartoe bevoegde functionaris, voor dat onderzoek verder worden verwerkt.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, kan degene, aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, geldt een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Afdeling 7.1 van de Awb is niet van toepassing.
2. De korpschef heeft aan het besluit van 20 september 2011 ten grondslag gelegd dat [appellante], gelet op de vele bij de politieregio verwerkte antecedenten, waarbij zij is betrokken, aan de criteria van ‘zeer actieve veelpleger’, neergelegd in de Richtlijn strafvordering bij meerderjarige veelplegers 2009R004 (Stcrt. 2009, 10579; hierna: de Richtlijn) voldoet. Voorts is de opslag en verwerking van de politiegegevens niet onrechtmatig en is van een feitelijke onjuistheid niet gebleken. Wat betreft de vraag of de verwerking terzake dienend is, zijn de regels, gesteld bij wet en de Richtlijn, bepalend. Het belang voor een onderzoek, het doel en de noodzaak in de zin van artikel 11 van de Wpg blijken uit de doelstelling in de aanmelding van de verwerking, als bedoeld in artikel 9 van de Wpg. Verder wordt het veelplegersbeleid toegepast bij strafbare feiten, zoals vernielingen. Bij toepassing van dit beleid en gebruik makend van de wettelijke bevoegdheden, wordt beoogd toekomstig strafrechtelijk handelen een halt toe te roepen, aldus de korpschef.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gericht verwerken van politiegegevens krachtens artikel 9 van de Wpg, waardoor zij is aangemerkt als veelpleger of zeer actieve veelpleger, in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Het aanmerken als veelpleger of zeer actieve veelpleger is uitsluitend van belang om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor opname in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). In het gevoerde veelplegersbeleid wordt ten onrechte een rechtvaardiging gezocht voor het aanmerken van haar als veelpleger of zeer actieve veelpleger. Uit een rapport van de Nationale Ombudsman van 3 augustus 2011 volgt dat, indien het veelplegersbeleid bij actievoerders onverkort wordt toegepast, de dreiging van het opleggen van een ISD-maatregel bovendien een beperking van de demonstratievrijheid vormt. Verder dient het onderzoek dat aan het verwerken van de politiegegevens ten grondslag heeft gelegen geen belang en ontbreekt de noodzaak daartoe, was het doel van het onderzoek niet schriftelijk vastgelegd en blijkt niet of dit door een bevoegde functionaris is verricht. Onder die omstandigheden is de verwerking van haar betreffende politiegegevens niet terzake dienend en daardoor in strijd met de artikelen 3, 8, 9 en 11 van de Wpg, aldus [appellante].
3.1. Volgens de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bij de Wpg (Kamerstukken II 2005/2006, 30 327, nr. 3, p. 43) heeft de term ‘gericht’ in artikel 9 betrekking op de verwerking van grote hoeveelheden gestructureerde gegevens met betrekking tot bepaalde personen. Voorts kan een geval worden omschreven als een naar tijd beperkte gebeurtenis of situatie, dan wel een serie gebeurtenissen. Ook als ten aanzien van - in het kader van artikel 8 - geïdentificeerde veelplegers dossiers worden aangemaakt ten behoeve van de verdere aanpak van deze personen, zal veelal sprake zijn van een gerichte verwerking, als bedoeld in artikel 9. Men brengt dan immers op grote schaal gegevens, gericht op deze personen, bijeen. De dossiervorming met betrekking tot elke veelpleger vormt daarbij een afzonderlijk onderzoek in de zin van artikel 9, aldus de desbetreffende passage in de MvT.
Niet in geschil is dat [appellante] aan de in de Richtlijn opgenomen definitie van zeer actieve veelpleger voldoet. Anders dan zij betoogt, volgt uit de Richtlijn niet dat uitsluitend verslaafden, al dan niet verslaafde personen met een psychiatrische achtergrond en illegalen, als veelpleger kunnen worden aangemerkt. Evenmin volgt uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr), krachtens welke bepaling een ISD-maatregel kan worden opgelegd, dat deze maatregel slechts aan vorenbedoelde personen kan worden opgelegd. Voor toepassing van het veelplegersbeleid is het aantal geregistreerde antecedenten van belang en niet het soort en het motief van de dader. Dit betekent dat gericht politiegegevens mogen worden verwerkt over een persoon die strafbare feiten pleegt die verband houden met het verstoren van de openbare orde. Het belang van het onderzoek ligt in het doel van het toepassen van het veelplegersbeleid, het verminderen van overlast door criminaliteit door een geïntegreerde aanpak van veelplegers. Dit doel is in de aan de verwerking van de politiegegevens ten grondslag liggende stukken vastgelegd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de politiegegevens van [appellante] gericht zijn verwerkt ten behoeve van een onderzoek met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wpg.
Voorts is de verwerking van de politiegegevens een neutrale weergave van de door [appellante] gepleegde strafbare feiten. Dat politiegegevens worden verwerkt, brengt niet met zich dat reeds daarom een ISD-maatregel, als bedoeld in artikel 38m van het WvSr kan worden opgelegd. Voor het opleggen van deze maatregel moet aan de in dat artikel gestelde eisen zijn voldaan, hetgeen een beoordeling door de strafrechter vergt. Overigens kan een ISD-maatregel slechts worden gevorderd bij stelselmatige daders en is [appellante] niet als zodanig aangemerkt. Bovendien valt niet in te zien, op welke wijze [appellante] door de verwerking van de politiegegevens een beperking van haar demonstratievrijheid ondervindt. Van deze vrijheid kan zij, behoudens door de wet gestelde beperkingen, gebruik blijven maken.
Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de korpschef het verzoek van [appellante] ten onrechte heeft afgewezen. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
317-697.