ECLI:NL:RVS:2013:1441

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201210916/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
  • E. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing aanvragen verstrekkingen door COa

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, mede voor hun minderjarig kind, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 13 november 2012. De rechtbank had de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor verstrekkingen op basis van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb), welke aanvragen door het COa op 7 maart 2011 en 28 april 2011 waren afgewezen. De vreemdelingen stelden dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen belang meer bestond bij de beoordeling van hun beroepen, omdat de perioden waarop de gevraagde toelagen betrekking hadden inmiddels waren verstreken. De Raad van State oordeelde dat het verstrijken van deze perioden niet betekent dat de vreemdelingen geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun aanspraken op de toelagen. De grief van de vreemdelingen slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en beoordeelde de besluiten van het COa in het licht van de beroepsgronden van de vreemdelingen. De Raad concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het COa en de rechten van vreemdelingen met betrekking tot verstrekkingen.

Uitspraak

201210916/1/V1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarig kind (hierna: de vreemdelingen),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 13 november 2012 in zaken nrs. 11/9771, 11/9772, 11/9773, 11/18319, 11/15745 en 11/18317 in de gedingen tussen:
de vreemdelingen
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 7 maart 2011 en 28 april 2011 heeft het COa aanvragen van de vreemdelingen om hun krachtens de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (hierna: de Rvb) verstrekkingen te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 november 2012 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen belang meer bestaat bij beoordeling van de beroepen, nu de perioden waarop de gevraagde toelagen betrekking hebben inmiddels zijn verstreken, gesteld noch gebleken is of en zo ja welke kosten de vreemdelingen in die perioden zouden hebben gemaakt ter realisering van de ondersteuning van het gezin en de opvoeding van hun minderjarig kind en de vreemdelingen de stelling dat zij schade hebben geleden geenszins hebben onderbouwd. De vreemdelingen voeren hiertoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat niet van belang is of daadwerkelijk kosten zijn gemaakt, maar of zij recht hadden op ondersteuning.
1.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en e, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers en met door de minister van Justitie (hierna: de minister; thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) aan het COa op te dragen andere taken die samenhangen met de opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de minister het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge het derde lid kunnen bij regeling van de minister regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid.
De Rvb strekt ter uitvoering van artikel 3, tweede lid, van de Wet COa.
Ingevolge artikel 2 van de Rvb is het COa belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de in die bepaling omschreven categorieën vreemdelingen gedurende de daarbij aangegeven termijn.
Ingevolge artikel 3 houdt het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden (onder meer) in het verstrekken van een financiële toelage.
Ingevolge artikel 5 bestaat geen recht op de financiële toelage indien er een in aanmerking te nemen vermogen is, of de desbetreffende vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Ingevolge artikel 6 is de berekeningsbasis het bedrag, bedoeld in artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt de toelage binnen twee weken nadat aanspraak van de desbetreffende vreemdeling op de toelage is ontstaan, door die vreemdeling, diens wettelijke vertegenwoordiger of bloedverwant in de eerste of tweede graad, dan wel door de persoon die door één van hen daartoe is gemachtigd, aangevraagd.
Ingevolge het zevende lid wordt de toelage maandelijks vastgesteld over dat deel van de kalendermaand waarover recht op de toelage bestaat.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, betaalt het COa de toelage maandelijks achteraf.
1.2. Gelet op het bepaalde in artikel 9, zevende lid, in samenhang gelezen met artikel 10, tweede lid, van de Rvb brengt het verstrijken van de perioden waarvoor de financiële toelagen zijn gevraagd, niet met zich dat de vreemdelingen geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun aanspraken op die toelagen. De omstandigheid dat de vreemdelingen kennelijk in die perioden anderszins in hun noodzakelijke bestaansvoorwaarden hebben kunnen voorzien, maakt het voorgaande niet anders, nu de betaling van de toelagen na afloop van de desbetreffende perioden dit immers veronderstelt.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zullen de onderscheiden besluiten van 7 maart 2011 en 28 april 2011 worden beoordeeld in het licht van de daartegen door de vreemdelingen aangevoerde beroepsgronden.
3. De vreemdelingen hebben in beroep aangevoerd dat de Staat vanwege internationale verplichtingen gehouden is hun hulp te bieden.
3.1. Niet in geschil is dat de vreemdelingen niet behoren tot één van de in artikel 2 van de Rvb omschreven categorieën vreemdelingen voor wie het COa is belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2008 in zaak nr. 200802954/1 volgt dat geen sprake is van algemene jegens vreemdelingen op het COa rustende zorgtaken die ertoe kunnen leiden dat het COa de hem in de Rvb toevertrouwde taken uitvoert met voorbijgaan aan de daaraan gestelde begrenzingen. Dit vindt bevestiging in het bepaalde in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000.
De beroepsgrond faalt.
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor zover de vreemdelingen hebben verzocht om schadevergoeding wordt dit verzoek afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 13 november 2012 in zaken nrs. 11/9771, 11/9772, 11/9773, 11/18319, 11/15745 en 11/18317;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Steendijk w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
210.