201302170/1/A4.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2012 heeft het college zijn beslissing om op 2 november 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 2 november 2012 is aangetroffen ter hoogte van de [locatie] te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij, nu niet is gebleken dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij de overtreding niet heeft gepleegd, zodat de kosten van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hiertoe voert [appellant] aan dat hij de aangetroffen huisvuilzak na 22.00 uur de avond voorafgaand aan de dag van inzameling heeft aangeboden op de daarvoor aangewezen aanbiedplaats. Volgens hem is het niet aannemelijk dat hij de huisvuilzak ter hoogte van de [locatie] heeft aangeboden, omdat de voor het aanbieden van huisvuilzakken aangewezen aanbiedplaats slechts enkele meters van deze plek verwijderd ligt. [appellant] wijst er in dit verband op dat de aangetroffen huisvuilzak mogelijk mogelijk door een ander is verplaatst dan wel niet is opgehaald op de inzameldag.
4. Niet in geschil is dat de huisvuilzak tot [appellant] herleidbaar is en dat deze op vrijdag 2 november 2012, een andere dag dan de inzameldag, is aangetroffen. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de huisvuilzak niet op een verkeerde dag ter inzameling heeft aangeboden. Zijn stelling dat de huisvuilzak deugdelijk is aangeboden, maar niet is opgehaald op de inzameldag, wellicht omdat deze door een derde is verplaatst, heeft hij niet onderbouwd, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt.
Gelet op het vorenstaande, heeft het college terecht het besluit spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen en de kosten van de bestuursdwang op hem te verhalen in bezwaar gehandhaafd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
163-792.