ECLI:NL:RVS:2013:1485

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201305823/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Uden-Zuid 2013

Op 2 oktober 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen de erven van [verzoeker] en de raad van de gemeente Uden. Dit verzoek volgde op het besluit van de raad van 16 mei 2013, waarbij het bestemmingsplan "Uden-Zuid 2013" werd vastgesteld. De erven, die eigenaar waren van gronden tussen de Lippstadt Singel en de Karrevracht te Uden, stelden dat deze gronden ten onrechte buiten de grenzen van het bestemmingsplan waren gehouden. Ze vreesden dat de raad de bestemmingen zou wijzigen, wat zou kunnen leiden tot andere bouwplannen dan die in de onteigeningsprocedure waren aangevoerd.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 september 2013, waar de erven vertegenwoordigd waren door [verzoeker] en [gemachtigde], en de raad door S.W.M. Schutte. In zijn overwegingen benadrukte de voorzitter dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij stelde vast dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan, maar dat deze vrijheid niet zo ver strekt dat de raad in strijd met een goede ruimtelijke ordening kan handelen.

De voorzitter concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hij oordeelde dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, aangezien de planologische mogelijkheden gelijk zouden blijven, ongeacht de uitkomst van het verzoek. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen zonder proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 oktober 2013, en de voorzitter, mr. N.S.J. Koeman, heeft de beslissing vastgesteld in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201305823/2/R3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, in de hoedanigheid van de erven van [verzoeker], wonend te Uden,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Uden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Uden-Zuid 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de erven beroep ingesteld.
De erven hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 september 2013, waar de erven, vertegenwoordigd door [verzoeker] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door S.W.M. Schutte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De erven waren eigenaar van gronden tussen de Lippstadt Singel en de Karrevracht te Uden. Die gronden liggen buiten de grenzen van het voorliggende plan. In het verleden zijn die gronden onteigend ten behoeve van de realisering van het bestemmingsplan "Hoenderbos III".
3. De erven beogen met hun verzoek te bewerkstelligen dat hun onteigende gronden binnen de grenzen van het plangebied worden getrokken. Zij betogen dat de gronden tussen de Lippstadt Singel en de Karrevracht, waar thans het bestemmingsplan "Hoenderbos III" op van toepassing is, met een ongewijzigde bestemming binnen het plangebied hadden moeten worden opgenomen. Zij vrezen dat het buiten het bestemmingsplan houden van het gebied met zich brengt dat de raad de bestemmingen zal wijzigen ten einde andere bouwplannen uit te voeren dan de bouwplannen die in het kader van de onteigeningsprocedure zijn aangevoerd. Verder betogen zij dat een nog aan te leggen deel van de Karrevracht drie meter zal moeten worden verplaatst over hun resterende gronden die daarvoor onteigend zullen moeten worden.
4. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen de erven hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hij neemt daarbij in aanmerking dat blijkens de plantoelichting het plan een actualisatie en een conservering omvat van een aantal plannen dat ouder is dan tien jaar. Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat enkele nieuwere vigerende plannen, waaronder "Hoenderbos III" eveneens binnen het plangebied van het voorliggende plan zijn betrokken voor zover de gebouwen die die plannen mogelijk maakten al zijn opgericht. De erven hebben dat niet gemotiveerd bestreden. Aangezien de door de erven bedoelde gronden ten tijde van het vaststellen van het plan niet bebouwd waren, ziet de voorzitter in hetgeen de erven hebben aangevoerd voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
5. Voorts overweegt de voorzitter dat, nog daargelaten de vraag of het treffen van een voorziening die behelst dat de onteigende gronden van de erven met hun huidige bestemmingen binnen de plangrenzen worden betrokken niet te verstrekkend is, zowel bij toewijzing als afwijzing van het verzoek van die voorziening de planologische mogelijkheden gelijkluidend zullen zijn. Met het afwijzen van het verzoek zullen derhalve geen onomkeerbare gevolgen ontstaan.
6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen de erven hebben aangevoerd bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
361.