201306638/2/A1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de vereniging de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, gevestigd te Amsterdam,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2013 in zaken nrs. 12/825, 12/6341, 12/1689 en 12/856 in het geding tussen:
[wederpartij A],
De Vereniging,
[wederpartij B],
[wederpartij C] en [wederpartij D]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het dagelijks bestuur aan [belanghebbende A] een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van funderingsherstel aan de panden [locatie 1] en [locatie 2].
Bij besluit van 16 november 2012 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 11 januari 2012 ingetrokken en aan [belanghebbende B] omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van funderingsherstel aan en het intern veranderen van de panden.
Bij besluit van 13 maart 2013 heeft het dagelijks bestuur het besluit van
16 november 2012 gewijzigd.
Bij uitspraak van 18 juni 2013 heeft de rechtbank de door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] tegen het besluit van 11 januari 2012 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard, de door [wederpartij A], de Vereniging, [wederpartij B] en [wederpartij C] tegen het besluit van 16 november 2012 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en de door hen tegen het besluit van 13 maart 2013 ingestelde beroepen gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer de Vereniging hoger beroep ingesteld. De Vereniging heeft de voorzitter voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 september 2013, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door S. Levelt en G. Vermeer, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper en H. van Maaren, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [belanghebbende B], bijgestaan door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, R.A.J. van der Wals, A. Grentzius en ir. A. Langeveld.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van de Vereniging strekt er toe dat de besluiten van 16 november 2012 en 13 maart 2013 worden geschorst tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. Een beoordeling van de door de Vereniging tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen, wordt als volgt overwogen.
De Vereniging betoogt dat de rechtbank de omvang van de aantasting van de monumentale waarde heeft miskend, nu zij ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat de afdeklagen van de vloer die met het uitvoeren van de werkzaamheden teniet gaan geen monumentale waarde hebben. De rechtbank heeft volgens haar voorts miskend dat de besluiten in strijd zijn met het Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten 2009 (hierna: PvEM). Volgens de Vereniging is het voorschrift in de PvEM dat een uit de diepen kelder een minimale vrije stahoogte moet hebben van 2.10 meter bovendien onverbindend, nu dit niet strekt tot bescherming van het belang van de monumentenzorg en ten onrechte is opgenomen in de PvEM. De Vereniging betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat alternatieve wijzen van uitvoering van de fundering voorhanden zijn waarbij de monumentale waarden, in de zin van het houten kelderraster, grotendeels behouden blijven. Volgens de Vereniging heeft het college, gezien het bestaan van alternatieven, bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid het belang van [belanghebbende B] zwaarder kunnen laten wegen dan het belang dat is gediend met het behoud van de monumentale waarden.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gaat om niet-historische afdeklagen die geen monumentale waarde vertegenwoordigen, de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het PvEM en geen sprake is van alternatieven waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Gelet op de thans op onderdelen nog bestaande onduidelijkheden en in aanmerking genomen de betrokken belangen, alsmede de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van het uitvoeren van de vergunde werkzaamheden, ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluiten te schorsen.
4. Het dagelijks bestuur dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van 16 november 2012 en 13 maart 2013, kenmerk BWT 200167;
II. gelast dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum aan de vereniging de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderachtenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2013
580.