ECLI:NL:RVS:2013:1506

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201201656/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B.P. Vermeulen
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming en schorsing marktvergunning van appellant door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 22 december 2011 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 11 november 2009 besloten tot ontruiming van de door [appellant] ten onrechte ingenomen staanplaats en had zijn marktvergunning met onmiddellijke ingang geschorst. De rechtbank oordeelde dat het college zich op basis van rapportages in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat [appellant] de goede gang van zaken op de markt had verstoord. Het college had de bevoegdheid om zonder voorafgaande last tot ontruiming over te gaan, gezien de spoedeisende situatie. De rechtbank bevestigde dat de schorsing van de marktvergunning ook rechtmatig was, gezien eerdere overtredingen door [appellant]. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de Awb geen schadevergoeding toelaat bij ongegrond verklaard hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 16 oktober 2013.

Uitspraak

201201656/1/A3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2011 in zaak nr. 10/4426 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij brief van 12 november 2009 heeft het college [appellant] medegedeeld dat het op 11 november 2009 heeft besloten tot ontruiming van de door hem ten onrechte ingenomen staanplaats. Voorts is in deze brief een besluit van het college vervat dat strekt tot het met onmiddellijke ingang tot nader order schorsen van de aan [appellant] verleende marktvergunning.
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Ingevolge 4, eerste lid, van de Marktverordening Rotterdam 2008 is het verboden een staanplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.
Ingevolge artikel 7 is het verboden om een andere staanplaats in te nemen dan die, welke overeenkomstig de bij of krachtens deze verordening gegeven regels is toegewezen.
Ingevolge artikel 12 kan het college een marktvergunning, al dan niet voorwaardelijk, intrekken, dan wel telkens voor een nader te bepalen aantal marktdagen of te bepalen periode, al dan niet voorwaardelijk, schorsen, indien de vergunninghouder:
(...)
d. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;
e. het marktpersoneel belemmert in de uitoefening van zijn taak dan wel door het marktpersoneel gegeven aanwijzingen niet naleeft;
f. direct of indirect de goede gang van zaken op de markt in gevaar brengt of verstoort;
(...).
Ingevolge artikel 13 kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet een vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen en de staanplaats te ontruimen indien hij:
a. zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;
b. de marktmeester dan wel de bij besluit van het college aangewezen toezichthoudende personen belemmert in de uitoefening van hun functie dan wel gegeven aanwijzingen niet naleeft;
c. direct of indirect de goede gang van zaken in gevaar brengt of verstoort.
3. Volgens het college heeft [appellant] op 11 november 2009 de goede gang van zaken op de markt bewust en ernstig verstoord door in strijd met de regels een niet aan hem toegewezen plaats in te nemen. Het college heeft de door [appellant] ingenomen staanplaats met nummer 423 daarom ontruimd, waarbij [appellant] luidkeels zijn ongenoegen kenbaar heeft gemaakt, aldus het college. Het college heeft bij schrijven van 12 november 2009 het besluit tot ontruiming op schrift gesteld.
Op grond van deze ontruiming, en omdat [appellant] reeds eerder in de maand juli van het jaar 2009 is geschorst voor een periode van drie maanden voor wangedrag en het verstoren van de goede gang van zaken op de markt, heeft het college in dat schrijven de marktvergunning van [appellant] met onmiddellijke ingang tot nader order geschorst.
4. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte voorafgaand aan de ontruiming niet heeft gehoord. Voorts heeft het college hem ten onrechte verwijderd van de markt en bovendien heeft het college niet in redelijkheid zijn marktvergunning kunnen schorsen. Hem is formeel weliswaar staanplaats 421 toegewezen, maar in feite gaat het om staanplaats 423, aldus [appellant]. Volgens hem heeft hij op 10 november 2009 gepoogd te bewijzen dat hij een hem toebedeelde plaats innam. De rapportages waarop het college zich in zijn schrijven van 12 november 2009 heeft gebaseerd zijn onjuist. Volgens [appellant] heeft het college zijn bevoegdheid misbruikt. Hij verzoekt tot slot om vergoeding van de door hem geleden schade.
4.1. Het college heeft aan zijn op 12 november 2009 op schrift gestelde besluit tot ontruiming twee rapportages van bevindingen van 12 november 2009 ten grondslag gelegd. Uit deze rapportages volgt dat [appellant] op 10 november 2009 telefonisch contact heeft gehad met de teamchef van de marktmeesters. Volgens de rapportages is [appellant] medegedeeld dat het college, indien hij de staanplaats zou innemen die hem volgens het college niet is toebedeeld, zou overgaan tot ontruiming. Vervolgens heeft [appellant] blijkens de rapportages op 11 november 2009 de bedoelde staanplaats ingenomen. Uit de rapportages volgt voorts dat [appellant] vervolgens geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek tot ontruiming en dat hij zich luidkeels heeft verzet.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich op basis van deze rapportages in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] op 11 november 2009 de goede gang van zaken op de markt bewust en ernstig heeft verstoord. Weliswaar bestaat tussen [appellant] en het college onmiskenbaar verschil van mening over de vraag welke staanplaats aan [appellant] is toebedeeld, maar dat gegeven maakt niet dat [appellant] aanwijzingen van de marktmeester naast zich neer mag leggen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op grond van artikel 13, aanhef en onder c, van de marktverordening bevoegd was om over te gaan tot ontruiming van de staanplaats. Vanwege de verstoring van de goede gang van zaken op de markt heeft het in redelijkheid, zonder voorafgaande last en zonder [appellant] eerst te horen, van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Niet is gebleken dat het college zijn bevoegdheid tot ontruiming heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend.
4.3. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college op grond van artikel 12, aanhef en onder f, van de marktverordening bevoegd was om de vergunning van [appellant] met onmiddellijke ingang tot nader order te schorsen, en dat het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat de marktvergunning van [appellant] in juli 2009 voor een periode van drie maanden is geschorst wegens wangedrag en wegens verstoring van de goede gang van zaken op de markt. Vanwege de ernst van de overtreding, de herhaling van de verstoring van de goede gang van zaken op de markt door [appellant] en ook ter voorkoming van dergelijke overtredingen en zulk gedrag door andere kooplieden heeft het college aan het besluit in redelijkheid onmiddellijke werking toe kunnen kennen. Ook hier is niet gebleken dat het college zijn bevoegdheid tot schorsing heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, kan de Afdeling, indien zij het hoger beroep gegrond verklaart, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die deze partij lijdt.
Reeds omdat de Awb niet de mogelijkheid biedt schadevergoeding toe te kennen ingeval het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, dient het verzoek van [appellant] om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
176-671.