201204328/1/V2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling]
2. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2012 in zaken nrs. 12/10384 en 12/10386 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen alsmede een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, zich onbevoegd verklaard van het door de vreemdeling tegen het inreisverbod ingestelde beroep kennis te nemen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de minister
3. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
4. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat, samengevat weergegeven, de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, een inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kan worden uitgevaardigd en derhalve niet als onderdeel van een meeromvattende beschikking. Volgens de staatssecretaris staat, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, rechtstreeks beroep open tegen het inreisverbod van 26 maart 2012.
4.1. De in de grief opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling reeds beantwoord bij uitspraken van 31 augustus 2012 en 29 maart 2013 in zaken nrs. 201203034/1/V2 en 201202612/1/V2. Uit de overwegingen van die uitspraken volgt dat de grief slaagt en dat tegen het inreisverbod van 26 maart 2012 rechtstreeks beroep openstaat.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de voorzieningenrechter zich daarbij onbevoegd heeft verklaard om van het beroep tegen het inreisverbod kennis te nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit in zoverre worden getoetst in het licht van de in eerste aanleg tegen het inreisverbod aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
6. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij een inreisverbod van twee jaar heeft opgelegd. Zij heeft daarbij gewezen op de algehele veiligheidssituatie in Somalië en de omstandigheid dat zij hierdoor niet de mogelijkheid heeft Nederland te verlaten.
6.1. De omstandigheid dat de vreemdeling, naar zij stelt, niet kan vertrekken, kan, wat daar overigens van zij, bij de toetsing van het tegen haar uitgevaardigde inreisverbod niet meer aan de orde komen.
7. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2012 in zaak nr. 12/10384, voor zover de voorzieningenrechter zich daarbij onbevoegd heeft verklaard om van het beroep tegen het inreisverbod van 26 maart 2012 kennis te nemen
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Yildiz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2013
594