201209959/1/V1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 4 oktober 2012 in zaak nr. 12/9780 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse te vergoeden, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 oktober 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zijn besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd, omdat De Taalstudio bij brief van 22 februari 2012 heeft laten weten bereid te zijn de identiteit van de opsteller van de contra-expertise taalanalyse onder geheimhouding aan de rechtbank mee te delen. Het COa voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit artikel 17, derde lid, van de Rva 2005 en de uitspraken van de Afdeling van onderscheidenlijk 2 september 2010 in zaak nr. 200904984/1/V1 en 8 maart 2012 in zaak nr. 201111262/1/V1 volgt dat het COa bevoegd is vooraf te verifiëren of de opsteller van de contra-expertise onafhankelijk en deskundig is.
1.1. Het COa heeft de vreemdeling bij brief van 7 februari 2012 verzocht aan te geven of de door haar in te schakelen instantie bereid is de identiteit van de desbetreffende opsteller van de contra-expertise aan het COa kenbaar te maken.
In reactie hierop heeft de vreemdeling aan het COa brieven van De Taalstudio van respectievelijk 15 februari 2012 en 22 februari 2012 toegezonden. De Taalstudio stelt daarin niet bereid te zijn de identiteit van de in te schakelen opsteller bekend te maken aan het COa. Wel is De Taalstudio bereid desgevraagd de identiteit van de desbetreffende opsteller onder geheimhouding aan de rechtbank mee te delen.
In het besluit van 28 februari 2012 heeft het COa zich op het standpunt gesteld dat, nu de gevraagde gegevens niet aan het COa bekend zijn gemaakt, het zich niet ervan heeft kunnen vergewissen dat de door de vreemdeling door tussenkomst van De Taalstudio in te schakelen opsteller van de contra-expertise onafhankelijk en deskundig is en dat daarom de kosten niet worden vergoed.
1.2. Uit 1.1 volgt dat het COa de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld om ervoor zorg te dragen dat De Taalstudio het COa de identiteit van de opsteller, desnoods onder geheimhouding, mededeelt. De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling reeds beantwoord bij uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201112376/1/V1. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan hetgeen de vreemdeling in verweer heeft aangevoerd niet afdoet, volgt dat de grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 28 februari 2012 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat het COa heeft miskend dat De Taalstudio eerst nadat de opdracht tot het doen verrichten van een contra-expertise is gegeven en de benodigde achtergrondinformatie is verstrekt, kan bepalen door wie de contra-expertise zal worden verricht. Deze rechtsvraag heeft de Afdeling reeds beantwoord in de uitspraak van 11 april 2013 in zaak nr. 201200818/1/V1. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan het aangevoerde niet afdoet, volgt dat deze beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 4 oktober 2012 in zaak nr. 12/9780;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Steendijk w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
210