201211405/1/A1.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Loosbroek, gemeente Bernheze,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2012 in zaak nr. 12/1082 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 ineens gelast om met ingang van 20 oktober 2011 om 13.04 uur de bouwactiviteiten op het perceel Loosbroekseweg ongenummerd nabij nummer 74 te Nistelrode (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfsruimte op het perceel.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A.M.J. de Wit, advocaat te Veghel, en het college, vertegenwoordigd door M. Ploegmakers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" en gedeeltelijk de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" met de aanduidingen "bebouwingsvlak" en "1BW". Ingevolge artikel 1, onder 36, van de planvoorschriften dient onder hoofdgebouw te worden verstaan een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, zijn de gronden op plankaart 1 aanwezen voor "Agrarisch gebied" bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge het derde lid mag niet worden gebouwd op de gronden, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder a, zijn de gronden, op een detailplankaart aangewezen voor "Agrarische bedrijfsdoeleinden" bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Ingevolge het derde lid, onder d, is één bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen toegelaten, behoudens op percelen waarop blijkens de aanduiding twee bedrijfswoningen zijn toegestaan; dan wel geen bedrijfswoning is toegestaan.
Ingevolge het vierde lid, aanhef, gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de aanwijzingen op de detailplankaarten als mede de volgende bepalingen, voor zover hier van belang:
a. gebouwen en bouwwerken zijn slechts binnen het bouwvlak toegestaan;
b. de goot- en nokhoogte van de bedrijfsgebouwen mogen respectievelijk ten hoogste 4,5 en 9 m bedragen;
d. de inhoud van de bedrijfswoning mag ten hoogste 750 m³ bedragen;
e. de goothoogte van de bedrijfswoning mag ten hoogste 5 m bedragen en de nokhoogte ten hoogste 8 m;
l. herbouw van hoofdgebouwen (bedrijfswoningen) is toegestaan tot de, ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan, bestaande inhoud; indien een hoofdgebouw wordt herbouwd met een inhoud van 750 m³, mag de bestaande goothoogte ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan, niet worden overschreden. Hiertoe worden ook gerekend de inhoud en goothoogte van op dat moment nog onherroepelijk verleende bouwvergunningen, waarvan nog geen gebruik is gemaakt.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Ten gevolge daarvan is de rechtbank ten onrechte tot de conclusie gekomen dat er geen vergunning van rechtswege is ontstaan en de aangevraagde vergunning kon worden geweigerd. [appellant] voert aan dat gelet op artikel 21, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften ter plaatse niet slechts één agrarisch bedrijf mag worden uitgeoefend. Voorts is het op grond van artikel 21, vierde lid, onder l, toegestaan om een hoofdgebouw te herbouwen. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte betrokken dat deze bepaling niet zou toestaan dat twee agrarische bedrijven worden gerealiseerd, aangezien de bepaling niets over gebruik regelt. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij niet betwist dat het bouwplan wat de afmetingen betreft buiten het bouwvlak valt.
2.1. Op de detailplankaarten is per adres waarop een agrarisch bedrijf is gevestigd een vlak met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" en een bouwvlak aangegeven die zijn ontleend aan de bedrijven zoals die bestonden ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. Binnen het bouwvlak is één bedrijfswoning toegelaten. Verder is in artikel 21, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften agrarisch bedrijf in enkelvoud geformuleerd. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat binnen het bestemmingsvlak "Agrarische bedrijfsdoeleinden" slechts één agrarisch bedrijf is toegestaan. Deze uitleg vindt steun in de toelichting op het bestemmingsplan, waaruit blijkt dat nieuwvestiging alleen is toegestaan op vrijkomende agrarische bouwlocaties. Nu ter plaatse reeds een agrarisch bedrijf is gevestigd, is het bouwplan dat voorziet in een gebouw voor een ander bedrijf aldaar in strijd met de bestemming.
De omstandigheid dat het bouwplan niet in strijd is met het bebouwingsvoorschrift neergelegd in artikel 21, vierde lid, onder l, wat daar ook van zij, neemt niet weg dat het bouwplan in overeenstemming met de bestemming moet zijn. Dit betekent dat indien dit voorschrift de herbouw van een hoofdgebouw niet zijnde een bedrijfswoning zou toestaan, het niet af doet aan de strijdigheid van het bouwplan met de bestemming omdat het voorziet in een gebouw voor een tweede agrarische bedrijf binnen het bestemmingsvlak. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank, in navolging van het college, terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het betoog over de ligging van het voorziene gebouw buiten het bouwvlak behoeft geen beoordeling.
Het betoog faalt.
3. Voor zover [appellant] zijn in beroep aangevoerde gronden herhaalt en inlast, vormt dit een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
270-736.