201301867/1/R4.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], handelend onder de naam "De 4 elementen", wonend te [woonplaats], gemeente Grootegast,
en
de raad van de gemeente Grootegast,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de raad besloten het bestemmingsplan ["Woon- en werk-leervoorziening "] niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De raad heeft bij brief van 14 maart 2013 de naar voren gebrachte niet geanonimiseerde zienswijzen ingezonden. Daarbij heeft hij voor de niet openbare passages van dit stuk verzocht om beperkte kennisneming, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij beslissing van 10 april 2013 heeft een andere kamer van de Afdeling het verzoek om beperkte kennisneming ingewilligd. Desgevraagd heeft [appellante] toestemming verleend om mede op grondslag van de geheim te houden informatie uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2013, waar [appellante], bijgestaan door B. Buma, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A. Fennema en mr. G.H. Poort - van Drempt, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] wenst ter plaatse van haar perceel aan de [locatie] te [plaats] een woon- en werk-leervoorziening te realiseren ten behoeve van mensen met een beperking. Zij heeft daartoe een verzoek ingediend bij de raad om een bestemmingsplan vast te stellen. Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de raad het ontwerpplan dat voorziet in voornoemde ontwikkeling evenwel niet vastgesteld.
2. [appellante] betoogt dat de raad het plan ten onrechte niet heeft vastgesteld, voor zover hij de economische uitvoerbaarheid van het plan niet gewaarborgd acht. Daartoe voert zij aan dat de economische uitvoerbaarheid geen verantwoordelijkheid is van de raad. Voorts berusten de twijfels over de economische uitvoerbaarheid volgens haar op onjuiste aannames.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) voortvloeit dat hij de economische uitvoerbaarheid dient te betrekken in zijn belangenafweging bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De raad stelt zich verder op het standpunt dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet gewaarborgd is. Daartoe voert hij aan dat [appellante] naar aanleiding van het ter inzage leggen van het ontwerp van het plan, en de daarop volgende hoorzitting, bij brief van 20 juli 2012 is verzocht meer inzicht te bieden in de economische uitvoerbaarheid door het bedrijfsplan dat is opgesteld ten behoeve van de beoogde ontwikkeling aan te vullen. De gerezen vragen ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid zijn in het aangepaste bedrijfsplan volgens de raad evenwel niet op bevredigende wijze beantwoord. De raad acht daarbij met name van belang dat onvoldoende inzicht is gegeven in de financiële haalbaarheid van de beoogde voorziening. Voorts zijn de ontwikkelingen rondom het Persoonsgebonden budget ten gevolge van gewijzigd Rijksbeleid niet afdoende meegenomen in het aangepaste bedrijfsplan, terwijl deze ontwikkelingen essentieel lijken te zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan, aldus de raad.
2.2. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
Uit artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro vloeit voort dat voldoende inzicht moet bestaan in de financiële uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. De raad heeft de economische uitvoerbaarheid derhalve terecht betrokken in de belangenafweging die hij ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
Nu [appellante] niet nader heeft geconcretiseerd op welke foutieve aannames het bestreden besluit berust, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de economische uitvoerbaarheid van het ontwerpplan niet is gewaarborgd. Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt dat de raad het plan ten onrechte niet heeft vastgesteld, vanwege gebrek aan draagvlak bij omwonenden voor de beoogde ontwikkeling. Daartoe voert [appellante] aan dat deze omstandigheid het college van burgemeester en wethouders reeds 4 jaar bekend was. Mede gelet hierop heeft de raad de door haar gemaakte kosten onvoldoende in zijn belangenafweging betrokken, aldus [appellante].
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de procedure van een bestemmingsplan wordt gekenmerkt door momenten van inspraak en overleg, die, de positieve grondhouding van het college van burgemeester en wethouders onverlet, van invloed kunnen zijn op de besluitvorming door de raad.
3.2. De Afdeling vat het betoog van [appellante] aldus op, dat de raad het bestreden besluit heeft genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel, nu het college reeds vier jaar bekend was met de omstandigheid dat bij omwonenden geen draagvlak bestaat voor de ontwikkeling waarin het plan voorziet. Hierover overweegt de Afdeling dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou worden vastgesteld. De raad heeft op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Tegen de achtergrond van het vorenstaande heeft de raad bij het bestreden besluit geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan de kosten die [appellante] stelt te hebben gemaakt ten behoeve van het ontwerpplan. Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
568-783.