201302243/1/A2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 januari 2013 in zaak nr. 12/940 in het geding tussen:
de vennootschap
en
het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2011 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van de vennootschap om subsidieverlening in het kader van de Noordelijke Innovatie Ondersteuningsfaciliteit 2010 (hierna: de NIOF 2010) afgewezen.
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft het het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2013 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De vennootschap heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [vennoot B], vergezeld door G. Postmus en bijgestaan door ing. M.J. Zeinstra, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. D.G.I. Bos en drs. C. van Rosendal, beiden werkzaam in dienst van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de NIOF 2010 wordt in deze regeling onder deskundige verstaan: iemand die op grond van opleiding en ervaring gekwalificeerd moet worden geacht om een opdracht uit te voeren in het kader van een op grond van deze regeling gesubsidieerde activiteit. De deskundige is onafhankelijk, aldus die bepaling.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, komen ontwikkelingsprojecten van en vermarkting door ondernemingen voor subsidie in aanmerking.
Ingevolge het tweede lid worden als subsidiabele kosten hierbij in aanmerking genomen, wat betreft een:
a. ontwikkelingsproject:
1. kosten van het inschakelen van een deskundige voor een advies en voor het bouwen of laten bouwen van een prototype; overige uitvoerende werkzaamheden door de onafhankelijke deskundige zijn niet subsidiabel;
2. de materiaalkosten voor het bouwen van een prototype.
2. De vennootschap heeft op 8 maart 2011 een aanvraag om verlening van subsidie voor de ontwikkeling en bouw van een prototype automatische naaistraat voor de landbouw en de industrie, die automatisch zakken vult en dichtnaait ingediend.
Aan de afwijzing heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat de vennootschap geen gebruik heeft gemaakt van een onafhankelijke deskundige, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 1, van de NIOF 2010, nu de ingeschakelde deskundige Postmus zelf de markt wil benaderen om meer machines te kunnen bouwen en verkopen en hij daarom direct belang heeft bij de uitkomst van het project.
3. De vennootschap betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de deskundige door het dagelijks bestuur terecht niet als onafhankelijk is aangemerkt, heeft miskend dat het financiële risico van de ontwikkeling en eventuele doorverkoop van het prototype volledig bij haar ligt en in de NIOF 2010 niet is voorgeschreven dat de deskundige geen belang bij het welslagen van het product mag hebben. Zij heeft de term ‘belang hebben bij’ met het begrip ‘onafhankelijk’ verward, aldus de vennootschap.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 mei 2010 in zaak nr. 200908054/1/H2), is een persoon geen deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de NIOF 2010, indien deze een financieel belang heeft bij de uitkomst van het te ontwikkelen product. Niet is betwist dat Postmus, indien de ontwikkeling van het prototype slaagt, deze machine zal produceren voor verkoop door de vennootschap. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid overwogen het dagelijks bestuur hem terecht niet als deskundige, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de NIOF 2010, heeft aangemerkt, omdat hij financieel belang heeft bij de uitkomst van het te ontwikkelen project.
Dat, naar de vennootschap stelt, zij aan de doelstelling van de NIOF 2010 voldoet, maakt dit niet anders.
Het betoog faalt.
4. De vennootschap betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat het dagelijks bestuur niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, heeft miskend dat zij heeft aangetoond dat het in gevallen, waarin de aanvrager en de deskundige een vergelijkbare afspraak hadden, wel subsidie heeft verleend.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid de stelling van de vennootschap dat het dagelijks bestuur in vergelijkbare gevallen wel subsidie heeft verstrekt niet aannemelijk gemaakt geacht, omdat uit de door haar overgelegde lijst met aanvragen en kopieën van delen van die aanvragen niet kan worden afgeleid dat de desbetreffende deskundigen een financieel belang hebben bij de uitkomst van de te ontwikkelen producten. Voor zover de vennootschap betoogt dat de rechtbank en het dagelijks bestuur naar aanleiding van de door haar overgelegde stukken nader onderzoek hadden moeten doen, slaagt dit evenmin, reeds omdat het dagelijks bestuur heeft gesteld dat in geen van de door de vennootschap aangehaalde gevallen is gebleken dat de desbetreffende deskundigen een financieel belang hebben in evenbedoelde zin en de subsidie zal worden ingetrokken in geval dat anders blijkt te zijn en de vennootschap die stelling niet, althans niet toereikend gemotiveerd, heeft bestreden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
362-752.