201301188/2/R4.
Datum uitspraak: 25 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van Oostflakkee, thans gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Oude-Tonge Dorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juni 2013, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door F. ten Brinke en ir. C. van Nimwegen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Diaconie der Hervormde Gemeente in Oude-Tonge, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het beroep van [verzoeker] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "religie" ter plaatse van het perceel aan de Kolfweg 1. De woning van [verzoeker] grenst aan dit perceel. [verzoeker] stelt een spoedeisend belang te hebben omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw ter vervanging van het bestaande verenigingsgebouw van de Diaconie in voorbereiding is.
2.1. [verzoeker] betoogt dat het verenigingsgebouw dat door het plan wordt mogelijk gemaakt leidt tot een aantasting van haar woon- en leefklimaat, omdat een groter bouwvolume mogelijk wordt gemaakt. Onder meer betoogt [verzoeker] in dit verband dat het aantal zonuren kan afnemen, omdat de planregels, anders dan het voorheen geldende plan, geen maximale hellinghoek van 55 graden voor de daken bevatten. Ook is geen maximale nokhoogte voorgeschreven. Daardoor kan, bij een gelijk blijvende goothoogte van vier meter, een hogere nokhoogte worden gerealiseerd.
2.2. De raad betoogt dat in vergelijking met wat het vorige plan toeliet het oppervlak niet noemenswaardig is vergroot. De voorgeschreven hellinghoek voor daken is vervallen, met name om realisatie van een plat dak mogelijk te maken, maar er is geen reden om te verwachten dat dat ertoe zal leiden dat een dak wordt gebouwd dat een noemenswaardige beperking van de bezonning zal meebrengen, aldus de raad. De Diaconie wijst in dit verband op de welstandsvoorschriften, waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning zal worden getoetst.
2.3. De voorzitter acht het voldoende aannemelijk, gelet op het verhandelde ter zitting, dat een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening bestaat, omdat een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt voorbereid.
Niet in geschil is dat in het plan geen beperkingen aan de te realiseren nokhoogte zijn gesteld. De voorzitter overweegt dat het plan gelet daarop een aanzienlijk hoger gebouw toelaat dan het vorige plan. Dat er, zoals de Diaconie stelt, welstandsvoorschriften zijn die zien op de vorm van daken maakt dat niet anders. De raad heeft niet onderzocht wat de gevolgen van het benutten van de maximale planologische mogelijkheden van het plan ten aanzien van de hoogte van het gebouw voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker] zijn. Ten aanzien van het betoog van de raad dat hij de realisatie van een plat dak wil mogelijk maken, overweegt de voorzitter dat deze mogelijkheid niet wordt beperkt door een maximum voor de nokhoogte of dakhelling in het plan op te nemen. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter het niet uitgesloten dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het bestreden besluit in zoverre niet in stand zal blijven in die procedure.
3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van Oostflakkee, thans gemeente Goeree-Overflakkee van 13 december 2012, kenmerk 2012-XII-8, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Oude-Tonge Dorp" , voor zover het het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "religie" ter plaatse van het perceel aan de Kolfweg 1. betreft;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
III. gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2013
539.