201305603/2/R3.
Datum uitspraak: 18 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Deurne,
en
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zonnedauw" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2013, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, en de raad, vertegenwoordigd door ir. N.C.M. Scharp-Hendriks en mr. C.A.A. Span, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster], wiens perceel aan de westzijde grenst aan het plangebied, beoogt met haar verzoek om voorlopige voorziening te voorkomen dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van acht zogeheten CPO-woningen wordt verleend.
3. De raad heeft gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat aannemelijk is dat de Afdeling het beroep van [verzoekster] niet-ontvankelijk zal verklaren nu zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerp van het plan.
3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
3.2. Bij brief van 13 november 2012 heeft M.T.A. Maassen namens de Werkgroep Zonnedauw een zienswijze ingediend. In de brief is vermeld dat de zienswijze wordt ingediend mede namens de in bijlage 4 bij deze brief gevoegde lijst van personen. [verzoekster] heeft haar naam en handtekening op deze lijst geplaatst. Dit brengt met zich dat [verzoekster] een zienswijze tegen het ontwerp van het plan heeft ingediend. De voorzitter gaat er daarom niet van uit dat de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren wegens het niet indienen van een zienswijze en ziet daarom geen aanleiding het verzoek om die reden af te wijzen.
4. [verzoekster] kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in de bouw van woningen op of nabij de zogeheten Peelrandbreuk, die door het plangebied loopt. Zij betoogt dat deze woningen waarschijnlijk op palen zullen worden gefundeerd en dat door het heien meer risico op scheurvorming zal ontstaan in haar woning. Volgens haar bestaat ook geen noodzaak om dicht bij de breuk te bouwen, nu andere locaties voor woningbouw beschikbaar zijn.
4.1. Aan de door [verzoekster] bedoelde gronden is de bestemming "Woongebied" toegekend. De Peelrandbreuk doorsnijdt deze gronden aan de noordzijde van het plangebied. Aan vijf meter brede stroken grond aan weerszijden van de Peelrandbreuk is verder de aanduiding "attentiegebied - peelrandbreuk" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen en openbare nuts- en verkeersvoorzieningen.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, onder 8.1.1, zijn de gronden gelegen binnen de aanduiding "attentiegebied - peelrandbreuk' in afwijking van het bepaalde bij de onderliggende bestemmingen in de eerste plaats bestemd voor het behoud en bescherming van aardkundige waarden, alsmede voor de veiligheid in verband met aardverschuivingen.
Ingevolge het bepaalde onder 8.1.2, is het oprichten van gebouwen alleen toegestaan als het gebouw uitsluitend aan één zijde van de Peelrandbreuk, dat wil zeggen geheel op slenk dan wel horst, is gebouwd, zoals blijkt uit een sonderingsonderzoek.
4.2. De voorzitter overweegt dat het te kiezen type fundering aan de orde kan komen bij de uitvoering van het plan. Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat in andere delen van Deurne eveneens nabij de Peelrandbreuk gebouwen zijn opgericht en dat is gebleken dat met het aanhouden van de veiligheidszone aan weerskanten van de Peelrandbreuk geen onaanvaardbare scheurvorming in de gebouwen in de omgeving optreedt. [verzoekster] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. De voorzitter ziet daarom in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd voorshands geen grond voor het oordeel dat bij uitvoering van het plan voor onaanvaardbare scheurvorming in haar woning dient te worden gevreesd.
5. [verzoekster] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een pad langs de achterzijde van haar woning.
5.1. De voorzitter overweegt dat ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels deze gronden zijn bestemd voor paden en parkeervoorzieningen. Het plan voorziet derhalve in de mogelijkheid om een pad aan te leggen achter het perceel van [verzoekster]. Ter zitting is gebleken dat dit pad inmiddels ook is aangelegd. In hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bovengenoemde planologische regeling heeft kunnen opnemen voor de strook grond achter het perceel van [verzoekster] en had moeten bepalen dat hier uitsluitend een pad is toegestaan.
6. [verzoekster] voert aan dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, hetgeen volgens haar blijkt uit een onderzoek van Fakton, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 31 maart 2011.
6.1. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het rapport waarnaar [verzoekster] verwijst geen betrekking heeft op het voorliggende plan, maar op een eerder initiatief waarbij werd uitgegaan van de bouw van vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap-woningen. Dit initiatief is financieel en maatschappelijk negatief beoordeeld. Naar aanleiding van dit rapport is besloten in het plan te voorzien in zogeheten CPO-woningen voor starters. Hierdoor scoort het plan volgens de raad maatschappelijk positief. [verzoekster] heeft dat niet gemotiveerd bestreden. De Voorzitter ziet in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de raad in het rapport van Fakton aanleiding had moeten zien voor de conclusie dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
7. Gelet op het bovenstaande ziet de voorzitter na afweging van alle betrokken belangen geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2013
361.