201305007/1/R1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Nederweert,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1] Nederweert" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door C.E. Bongers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en P.S.J. van Lier, werkzaam bij Bergs Advies.
Overwegingen
1. Met het wijzigingsplan wordt het agrarisch bouwvlak voor het perceel [locatie 1] te Nederweert vergroot ten behoeve van een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van de daar gevestigde intensieve veehouderij. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" (hierna: het bestemmingsplan).
2. Bij uitspraak van 19 december 2012, zaak nr. 201107537/1/R1, heeft de Afdeling het op 17 mei 2011 vastgestelde wijzigingsplan voor dezelfde ontwikkeling vernietigd en het college opgedragen binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen. Samengevat weergegeven heeft de Afdeling in deze uitspraak overwogen dat geen inzicht is gegeven in de juistheid van de aantallen diersoorten waarvoor het onderzoek naar de geurbelasting is verricht en dat niet inzichtelijk is gemaakt dat het wijzigingsplan niet tot gevolg zal hebben dat ter plaatse van de woning van [appellant] geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal bestaan.
3. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in artikel 3, lid 3.7.1, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorzag voor de gronden van het wijzigingsplan in de bestemming "Agrarisch" en, voor zover van belang, in de aanduiding "intensieve veehouderij".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de regels van het bestemmingsplan zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
[…]
2. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij"
[…].
Ingevolge lid 3.2.1, onder a, dienen de gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.7.1, aanhef en onder e, kan het college het bestemmingsplan wijzigen en het bouwvlak voor een intensief veehouderijbedrijf vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
[…]
5. op grond van het bepaalde in artikel 32, lid 32.3.2, inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
[…].
Ingevolge lid 3.7.2 kan een in lid 3.7.1 genoemde wijziging bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de milieusituatie;
b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de sociale veiligheid;
e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
f. het straat- en bebouwingsbeeld.
4. [appellant] betoogt dat de stukken van het Milieu overleg lokale overheden (hierna: Molo) en de gebiedsvisie "Gebiedsvisie geur Nederweert" (hierna: gebiedsvisie geur) ten onrechte niet bij het ontwerpwijzigingsplan ter inzage zijn gelegd.
4.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
4.2. De door [appellant] genoemde stukken hebben een algemene strekking. De stukken zijn niet in het kader van de onderhavige procedure opgesteld. Gelet hierop kunnen deze stukken niet als op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb worden aangemerkt. Het betoog faalt.
5. [appellant], die woont op het perceel [locatie 2], vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat wegens geuroverlast. Hij verwijst in dit verband naar de conclusies uit het geuronderzoek waarin is vermeld dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn perceel als gevolg van het plan van redelijk goed naar matig gaat.
Hij betoogt dat het onderzoek naar de geurbelasting gebreken vertoont. Daartoe voert [appellant] aan dat de intensieve veehouderij op het perceel Lage Kuilen ongenummerd ten onrechte niet in het onderzoek naar de achtergrondbelasting is betrokken. Voorts is ten onrechte de achtergrondbelasting en niet de cumulatie van geurbelasting berekend. [appellant] acht de zone van 2 km waarbinnen intensieve veehouderijen zijn gesitueerd, onjuist voor het bepalen of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn perceel kan worden gegarandeerd.
Ook heeft het college zich ten onrechte gebaseerd op stukken van het Molo en de gebiedsvisie geur. De in die stukken genoemde maximale waarden betreffen geen wettelijke regels en zijn daarom niet bindend, aldus [appellant].
5.1. Het college stelt zich, onder verwijzing naar het beleid zoals vastgelegd in de gebiedsvisie geur, op het standpunt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] kan worden gegarandeerd.
5.2. Volgens de gebiedsvisie geur, vastgesteld door de raad van de gemeente op 22 april 2008 en 27 mei 2008, wordt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom gestreefd naar een redelijk goed leefklimaat. In de gebiedsvisie geur wordt het leefklimaat als redelijk goed aangemerkt indien de achtergrondbelasting tussen 9 en 13 odour units per kubieke meter lucht (hierna: ou/m3) bedraagt. Bij een achtergrondbelasting van 14 tot en met 20 ou/m³ wordt het leefklimaat als matig beoordeeld.
5.3. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de gebiedsvisie geur wordt gehanteerd als gemeentelijk beleid, in tegenstelling tot het stuk "Molo-beleidslijn" dat geen gemeentelijk beleid betreft. Voor zover [appellant] betoogt dat het college het plan ten onrechte aan de "Molo-beleidslijn" heeft getoetst, overweegt de Afdeling dat het college de "Molo-beleidslijn" niet ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gelet op de geurbelasting kan worden gegarandeerd. Voor zover [appellant] betoogt dat het college de gebiedsvisie geur niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn motivering over de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, overweegt de Afdeling dat het college gemeentelijk beleid bij zijn besluit dient te betrekken. Dat de uitgangspunten in de gebiedsvisie geur niet zijn vervat in wettelijke regels, maakt dit niet anders.
5.4. In het geuronderzoek, uitgevoerd door Bergs Advies, is onder meer de achtergrondbelasting berekend als gevolg van de uitbreiding van de intensieve veehouderij. De resultaten van dit geuronderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 januari 2013.
Ten aanzien van de achtergrondbelasting is vermeld dat deze wordt berekend door de individuele geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten op een bepaalde manier bij elkaar op te tellen. Omdat de geuremissie van veehouderijen tot een afstand van 2 km een bijdrage kan leveren aan de achtergrondbelasting zijn alle veehouderijen met een geuremissie in een zone van 2 km rondom het initiatief bij de berekening van de achtergrondbelasting meegenomen. Voor de benodigde gegevens is door de gemeente een veehouderijbestand verstrekt. Volgens dit overzicht liggen in de zone van 2 km rondom het initiatief 57 intensieve veehouderijen.
Voor het perceel [locatie 2] is de huidige achtergrondbelasting volgens het geuronderzoek 12,1 ou/m³. Deze geurbelasting wordt als redelijk goed aangemerkt. Bij realisering van het onderhavige plan bedraagt de achtergrondbelasting voor dat perceel 16,4 ou/m³. Deze geurbelasting heeft als gevolg dat het woon- en leefklimaat in de beoogde situatie ter plaatse als matig wordt aangemerkt, aldus het rapport van Bergs Advies.
5.5. In het rapport van Bergs Advies zijn de geuremissies per diercategorie, alsmede de totale geuremissie van de beoogde situatie weergegeven. Bergs Advies concludeert dat de geuremissie van de beoogde situatie gelijk is aan de vergunde situatie. [appellant] heeft deze bevindingen van Bergs Advies niet bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling kan worden uitgegaan van de in het geuronderzoek aangenomen aantallen dieren.
5.6. Voor zover [appellant] betoogt dat ten onrechte niet de cumulatie van geurbelasting is berekend, overweegt de Afdeling dat dit beroep feitelijke grondslag mist, nu de achtergrondbelasting is berekend op basis van cumulatie van de geurbelasting van de intensieve veehouderijen binnen een zone van 2 km.
5.7. In het onderzoek naar de geurbelasting is het perceel Lage Kuilen ongenummerd niet meegenomen. De Afdeling overweegt dat dat wel had gemoeten, nu het besluit tot verplaatsing van een intensieve veehouderij naar het perceel Lage Kuilen ongenummerd dateert van voor het bestreden besluit. Het college heeft deze omissie ook erkend. Gelet hierop had het college zich dan ook niet zonder meer op het rapport van Bergs Advies van 28 januari 2013 mogen baseren. De Afdeling ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
5.8. De Afdeling ziet aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten. Aanleiding daarvoor is dat het college een nieuw geuronderzoek heeft overgelegd. De resultaten van dit geuronderzoek zijn neergelegd in een rapport van Bergs Advies van 15 augustus 2013.
5.9. Wat betreft de berekening van de achtergrondbelasting is in het rapport van 15 augustus 2013, evenals in het rapport van 28 januari 2013, een zone van 2 km van de voorziene uitbreiding aangehouden. In het rapport is aangegeven dat tot een afstand van 2 km intensieve veehouderijen een bijdrage kunnen leveren aan de achtergrondbelasting. [appellant] heeft dit uitgangspunt niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet geen aanleiding dit uitgangspunt onredelijk of onjuist te achten. Nu [appellant]’s perceel op een afstand van ongeveer 270 m van het plangebied is gelegen en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de achtergrondbelasting, uitgaande van een zone van 2 km rondom zijn perceel, door aanwezigheid van bijzondere factoren in betekenende mate zou verschillen van de berekende achtergrondbelasting, uitgaande van een zone van 2 km rondom het plangebied, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij de berekening van achtergrondbelasting niet kon worden uitgegaan van een zone van 2 km rondom het plangebied.
5.10. In het rapport van 15 augustus 2013 is vermeld dat de intensieve veehouderij op het perceel Lage Kuilen ongenummerd in het geuronderzoek is meegenomen. Uit het geuronderzoek volgt dat de huidige achtergrondbelasting voor het perceel van [appellant] 15 ou/m³ bedraagt. Deze geurbelasting wordt volgens de gebiedsvisie geur als matig aangemerkt. Bij realisering van het onderhavige wijzigingsplan bedraagt de achtergrondbelasting voor het perceel van [appellant] 18 ou/m³. Ook deze geurbelasting wordt als matig aangemerkt.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat deze geurbelasting niet in overeenstemming is met de gebiedsvisie geur, nu het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van [appellant] verslechtert, terwijl in de gebiedsvisie geur is neergelegd dat wordt gestreefd naar een redelijk goed woon- en leefklimaat. Evenwel acht het college deze verslechtering, gelet op het groot economisch belang de veehouderij rendabel te kunnen exploiteren, aanvaardbaar.
De Afdeling overweegt dat het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan in beginsel is gehouden overeenkomstig de gebiedsvisie geur te besluiten. In dit geval, waarbij sprake is van een matig woon- en leefklimaat en het woon- en leefklimaat ook na de verslechtering matig blijft, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in afwijking van het streven in de gebiedsvisie geur, de belangen van de maatschap om een economisch rendabel bedrijf te kunnen exploiteren prevaleren boven het belang van [appellant] om gevrijwaard te blijven van een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat.
5.11. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
6. Het college dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert van 26 maart 2013 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie 1] Nederweert";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nederweert tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nederweert aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
371-763.