201306762/2/R1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Almelo,
en
de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 september 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. J.P.C. Obbink, advocaat te Utrecht, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door S.S.T. Weertman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Esprit projecten B.V., vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Wijhe, en [directeur].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor een deel van het centrum van Almelo.
3. [verzoekster] kan zich niet verenigen met de in het plan voorziene mogelijkheid ter plaatse van de percelen aan de Bornerbroeksestraat, kadastraal bekend gemeente Almelo, sectie B,
nrs. 10633, 11497, 12796 en 13601 (hierna: de percelen) twee supermarkten te realiseren. Zij betoogt dat het plan in zoverre in strijd met een aantal beleidsdocumenten van de gemeente Almelo is vastgesteld. In dit verband wijst [verzoekster] op de Toekomstvisie Detailhandel, de Detailhandelstructuurvisie, het Masterplan en het Structuurplan Almelo. [verzoekster] betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de voorziene supermarkten in planologisch opzicht geen nieuwe ontwikkeling zijn. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, verzoekt zij om het plan te schorsen dan wel een andere voorlopige voorziening te treffen.
4. Ingevolge artikel 9.3.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening worden plannen, regelingen en voorschriften die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingevolge artikel 10 van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting of ingevolge enige andere wettelijke bepaling geacht werden bestemmingsplannen in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te zijn, gelijkgesteld met plannen als bedoeld in artikel 9.1.4, vierde lid.
Ingevolge artikel 9.3.2, tweede lid, vervallen de plannen, regelingen en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
5. Voor de percelen golden het "Uitbreidingsplan west" uit 1934 en de "Bebouwingsvoorschriften stadskern" uit 1943. Nu dit plan en deze voorschriften ingevolge artikel 10 van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting geacht werden bestemmingsplannen in de zin van de WRO te zijn, geldt sinds 1 juli 2013 voor de percelen geen planologisch regime meer. Dit heeft tot gevolg dat aanvragen voor een omgevingsvergunning thans uitsluitend kunnen worden getoetst aan de bepalingen uit de Bouwverordening. Onder deze omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat [verzoekster] niet is gebaat bij een schorsing van het plan, aangezien daarmee niet het door haar gewenste resultaat kan worden bereikt. Dit neemt niet weg dat de voorzitter een voorlopige voorziening kan treffen om te voorkomen dat zich onomkeerbare gevolgen voordoen voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
6. Vaststaat dat op 2 juli 2012 een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend ten behoeve van twee supermarkten ter plaatse van de percelen. Deze omgevingsvergunning is nog niet in rechte onaantastbaar. Inwerkingtreding van het plan zonder enige nadere voorziening zou de procedure omtrent deze omgevingsvergunning kunnen doorkruisen. Daarbij is van belang dat de raad het onderhavige plan, voor zover dat ziet op de percelen, onder meer heeft vastgesteld omdat de reeds verleende omgevingsvergunning in het plan moest worden opgenomen, terwijl de vraag of de omgevingsvergunning kon worden verleend onderdeel is van het geschil in de procedure omtrent deze vergunning. Voorts kan Esprit projecten B.V. op grond van de verleende omgevingsvergunning desgewenst thans starten met de bouw van de supermarkten, zodat zij naar het oordeel van de voorzitter niet onevenredig wordt geschaad in haar belangen indien hangende de bodemprocedure geen omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend ten behoeve van de ruimere bouwmogelijkheden die het onderhavige plan biedt ten opzichte van de reeds verleende omgevingsvergunning. Onder voornoemde omstandigheden ziet de voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding tot het treffen van de hierna te vermelden voorlopige voorziening.
7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat aanvragen voor een omgevingsvergunning voor bouwen met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Detailhandel" en de aanduiding "supermarkt" ter plaatse van de percelen aan de Bornerbroeksestraat, kadastraal bekend gemeente Almelo, sectie B, nrs. 10633, 11497, 12796 en 13601, die na de datum van deze uitspraak worden gedaan of die reeds zijn gedaan, maar waarop nog niet is beslist, dienen te worden aangehouden totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Almelo tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Almelo aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2013
575.