ECLI:NL:RVS:2013:170

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201304445/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.A.W. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving tunnelkassen in Zwartemeer

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 juni 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Dit college had op 11 oktober 2011 een dwangsom opgelegd aan [verzoeker] om binnen zes weken alle aanwezige tunnelkassen op zijn percelen aan de Dorphuiswijk te Zwartemeer te verwijderen.

Het college had in een eerder besluit van 14 juni 2012 het bezwaar van [verzoeker] tegen deze last ongegrond verklaard, maar had hem wel een termijn van drie maanden gegeven om aan de last te voldoen. De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 13 juni 2013, waarbij zowel [verzoeker] als het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het college bevoegd is om handhavend op te treden, omdat voor het oprichten van de tunnelkassen een omgevingsvergunning vereist is, die niet is verleend. De voorzitter heeft ook overwogen dat er geen concreet zicht op legalisering van de tunnelkassen bestaat. Uiteindelijk heeft de voorzitter besloten om de besluiten van het college te schorsen en het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

201304445/2/A1.
Datum uitspraak: 24 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), gevestigd, respectievelijk wonend te Zwartemeer, gemeente Emmen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 april 2013 in zaak nr. 12/1277 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2011 heeft het college [verzoeker B] onder het opleggen van een dwangsom gelast om binnen zes weken alle aanwezige tunnelkassen op de percelen aan de Dorphuiswijk te Zwartemeer te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 14 juni 2012 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat aan [verzoeker] een termijn van drie maanden na dagtekening van de brief waarin het besluit is neergelegd, wordt gegeven om alsnog aan de opgelegde last te voldoen.
De rechtbank heeft het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 april 2013 heeft het college de begunstigingstermijn van de aan [verzoeker B] opgelegde last onder dwangsom opgeschort tot 17 juni 2013.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2013, waar [verzoeker], en het college, vertegenwoordigt door A.J. Jager, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat [verzoeker B] heeft gehandeld in strijd met de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
3. De vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het gebruik van de tunnelkassen op het perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Emmen" spitst zich toe op de vraag of deze tunnelkassen gebouwen zijn in de zin van dit bestemmingsplan. Het gaat hier om in de grond bevestigde bogen die enkele maanden per jaar met folie overdekt zijn. De vraag of dit gebouwen zijn, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden.
4. Voor het oprichten van de tunnelkassen is een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo vereist. Deze is evenwel niet verleend. Het college is derhalve bevoegd handhavend tegen de tunnelkassen op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Voorshands acht de Voorzitter niet buiten twijfel dat het door de rechtbank onderschreven standpunt van het college dat geen concreet zicht op legalisering van de tunnelkassen bestaat, zonder meer juist is. Daarbij is van belang dat het college ter zitting heeft verklaard niet te hebben onderzocht of de tunnelkassen, indien deze moeten worden aangemerkt als bouwwerken geen gebouwen zijnde, in strijd zijn met het bestemmingsplan.
5. In het onder 3 en 4 overwogene ziet de voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
[verzoeker] heeft op het formulier proceskosten te kennen gegeven dat hij kosten heeft gemaakt in verband met een door een deskundige aan hem uitgebracht deskundigenrapport. Bij zijn verzoek om voorlopige voorziening heeft [verzoeker] geen beroep gedaan op zo’n rapport, noch heeft hij de uren die aan dat rapport besteed zouden zijn met gegevens onderbouwd. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 11 april 2013, kenmerk 13.398550, 14 juni 2012, kenmerk 12.354427, en 11 oktober 2011, kenmerk 11.238129;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 523,88 (zegge: vijfhonderddrieëntwintig euro en achtentachtig cent), waarvan € 472,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Emmen aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2013