ECLI:NL:RVS:2013:172

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201305173/1/A1 en 201305173/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.A.W. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep inzake handhaving van een dwangsom voor opslag van wikkelpakken met hooi

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland. Het geschil betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijchen, dat op 17 oktober 2012 een dwangsom heeft opgelegd voor de opslag van wikkelpakken met hooi buiten het bouwvlak op het perceel [locatie] te Wijchen. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door het college op 14 februari 2013 gedeeltelijk gegrond is verklaard, maar de dwangsom is in stand gebleven. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2013, waar zowel de appellant als het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig is en dat de zaak direct kan worden beoordeeld. De appellant betoogde dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het gebruik van het perceel voor de opslag van wikkelpakken niet in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Wijchen". De voorzitter heeft echter geoordeeld dat de opslag in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het gebruik van het perceel voor de opslag van wikkelpakken niet onder het overgangsrecht valt. De voorzitter heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305173/1/A1 en 201305173/2/A1.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wijchen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 28 mei 2013 in zaak nrs. 13/1613 en 13/1611 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2012 heeft het college op verzoek van [belanghebbende] onder het opleggen van een dwangsom gelast om de opslag van wikkelpakken met hooi buiten het bouwvlak aan de noordzijde op het perceel [locatie] te Wijchen (hierna: het perceel) voor 15 november 2012 te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 oktober 2012 herroepen voor zover het de begunstigingstermijn betreft en de nieuwe begunstigingstermijn vastgesteld op 1 april 2013 en dat besluit voor het overige in stand gelaten.
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft het college de begunstigingstermijn van de aan [appellant] opgelegde last onder dwangsom verlengd tot twee weken na de dag waarop de voorzieningenrechter uitspraak op het verzoek van [appellant] om voorlopige voorziening zou doen.
De voorzieningenrechter heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft het college de begunstigingstermijn van de aan [appellant] opgelegde last onder dwangsom verlengd tot twee weken na de dag waarop de voorzitter van de Afdeling uitspraak op het verzoek van [appellant] om voorlopige voorziening doet.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. I. de Keijzer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. L.A.M. Jaakke, als partij gehoord.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat voor het gedeelte van het perceel waar hij de wikkelpakken heeft opgeslagen, niet het bestemmingsplan "Buitengebied Wijchen" geldt.
Hij verwijst daartoe naar de tussenuitspraak van 21 november 2012 in zaak nr. 201109664/1/T1/R2 die de Afdeling heeft gedaan op het onder meer door hem ingestelde beroep tegen het vaststellingsbesluit van dat bestemmingsplan. De Afdeling heeft in deze uitspraak de gemeente opgedragen om inzichtelijk te maken of het bestaande gebruik van de gronden ten noordoosten van het bouwvlak ten behoeve van de kuilvoeropslag op het perceel [locatie] legaal of illegaal is en welke keuze met betrekking tot dit gebruik in het plan is gemaakt of de planregeling voor dit perceel gewijzigd vast te stellen.
2.1. Naar ter zitting is komen vast te staan heeft deze opdracht van de Afdeling betrekking op een ander gedeelte van het perceel dan het gedeelte waar de wikkelpakken zijn opgeslagen. Reeds daarom faalt het betoog.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Wijchen" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden-2".
Ingevolge artikel 5.1.1., aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf een en ander met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 5.5.1. wordt in aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden of opstallen voor:
a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt binnen het bouwvlak;
b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf of ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit dan wel uitsluitend betrekking heeft op (agrarische) producten van het eigen bedrijf en/of de toegestane nevenactiviteit.
Ingevolge artikel 39.2.1. mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden.
Hij voert daartoe aan dat het gebruik van het perceel voor het opslaan van wikkelpakken op grond van artikel 5.5.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is toegestaan en dat buiten het bouwvlak ingevolge artikel 5.2.8. bouwwerken mogen worden gebouwd voor de opslag van ruwvoer. Verder voert hij aan dat voormeld gebruik valt onder het in artikel 39.2.1 van de planvoorschriften neergelegde gebruiksovergangsrecht.
4.1. Niet in geschil is dat dat [appellant] de wikkelpakken op het perceel heeft opgeslagen buiten het op de plankaart weergegeven bouwvlak.
Deze opslag is in strijd met het gebruiksverbod als neergelegd in artikel 5.5.1. aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
4.2. Dat ingevolge artikel 5.2.8. van de planvoorschriften buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd en deze opslag volgens [appellant] niet in strijd is met artikel 5.5.1. aanhef en onder b, van de planvoorschriften, wat er van de juistheid daarvan zij, heft de strijdigheid van voormeld gebruik met het in artikel 5.5.1. aanhef en onder a, vervatte gebruiksverbod niet op.
4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 14 juli 2011 in zaak nrs. 201106062/1/H1 en 201106062/2/H1) dient degene die zich op het overgangsrecht beroept de feiten en omstandigheden waarop dat beroep rust aannemelijk te maken.
[appellant] heeft met de enkele stelling dat het ten laste gelegde gebruik onder het overgangsrecht valt, niet aannemelijk gemaakt dat de opslag van de wikkelpakken op het perceel al bestond ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 9 september 2011.
Gelet daarop heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het gebruik van het perceel voor de opslag van wikkelpakken niet onder het overgangsrecht als neergelegd in artikel 39.2.1. van de planvoorschriften kan worden gebracht.
4.4. Onder vorenstaande omstandigheden heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat het gebruik van het perceel voor de opslag van de wikkelpakken in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft daarom terecht overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.
5. [appellant] betoogt ten slotte dat de inhoud van het bij het college ingediende bezwaarschrift en het bij de voorzieningenrechter ingediende beroepsschrift als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Dit betoog is een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
543.