ECLI:NL:RVS:2013:1737

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
201301876/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • W. Sorgdrager
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor woningbouwproject in Noordwijkerhout

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 januari 2013 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout, dat op 15 mei 2012 vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleende voor het oprichten van 53 woningen op een perceel tussen de Kerkstraat en de Provinciale weg N206. De appellant betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende rekening houdt met de bestaande perceelsgrenzen en dat hij als gevolg van het bouwplan geluidoverlast en privacyproblemen zal ondervinden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afstand tussen de woningen en de woning van de appellant voldoende is en dat de geluidbelasting door de Provinciale weg N206 door de aanleg van een geluidscherm acceptabel blijft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college in redelijkheid de vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen verlenen. De economische belangen van de vergunninghouder zijn niet ten onrechte boven de stedenbouwkundige kwaliteit gesteld, aldus de Afdeling.

Uitspraak

201301876/1/A1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Noordwijkerhout,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 januari 2013 in zaak nr. 12/4758 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college aan [belanghebbende] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van 53 woningen gelegen tussen de Kerkstraat en de Provinciale weg N206 aan de zuidwestzijde van Noordwijkerhout (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 16 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door E. van Dijck en R.E. Koekkoek, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van 53 woningen op het perceel, dat wordt aangeduid als "Victori III". Het perceel sluit aan op twee aanliggende woningbouwlocaties, "Victori" en "Victori II".
2. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Victor en Dorp", dat door de raad is vastgesteld op 17 april 2008, de bestemming "Agrarische doeleinden (A)".
Ingevolge artikel 16, eerste lid, zijn de als zodanig op de kaart aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1, lid 5;
b. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Om realisering van het bouwplan mogelijk te kunnen maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande perceelsgrenzen en dat niet in beschouwing is genomen dat het perceel waarop de woningen zijn voorzien direct grenst aan zijn perceel. De woningen zijn volgens hem ten onrechte voorzien op zeer korte afstand tot de perceelsgrens aan de achterzijde van zijn woning. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij als gevolg daarvan geluidoverlast zal ondervinden en overlast door verkeersbewegingen van bromfietsers, fietsers en voetgangers. Ook wordt hij als gevolg van het bouwplan aangetast in zijn privacy, aldus [appellant].
4.1. De ruimtelijke onderbouwing die aan het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning ten grondslag ligt wordt gevormd door het rapport "Noordwijkerhout Victori III" van Adviesbureau RBOI van 11 februari 2011.
In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het perceel ingevolge de Structuurvisie Visie op Zuid-Holland 2010 is aangewezen als Stads- en Dorpsgebied en dat het is gelegen binnen de bebouwingscontour, waar verstedelijking mogelijk is, en dat het geschikt is voor inbreiding met woningbouw. In de ruimtelijke onderbouwing is verder aangegeven dat het perceel ligt ingeklemd tussen de woningbouwlocatie "Victori", de achtererven van de woningen aan de Kerkstraat en de Provinciale weg N206. Door de duidelijke ruimtelijke en functionele begrenzing zijn deze randen een belangrijk gegeven voor de inrichting van de locatie. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht geen grond gezien voor het oordeel dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande perceelsgrenzen en met de situering van de beoogde bebouwing.
4.2. Ter zitting is vastgesteld dat de afstand tussen de woning van [appellant] en de voorziene woningen circa 27 m bedraagt. Voorts is gebleken dat tussen de achtertuin van [appellant] en de achtertuinen van de voorziene woningen water wordt aangelegd, dat ter hoogte van de woning van [appellant] een breedte heeft van circa 5 m. Het college heeft ter zitting toegelicht dat dit water ook is opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan "Victor en Dorp" dat inmiddels door de raad is vastgesteld. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan voor [appellant] een aanzienlijke vermindering van zijn privacy tot gevolg zal hebben.
4.3. De rechtbank heeft ten aanzien van het wegverkeerslawaai terecht overwogen dat in de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat uit een door Adviesbureau RBOI uitgevoerd akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting wegens de Provinciale weg N206 op de gevels van de woningen van het bouwplan de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. [belanghebbende] zal overgaan tot het plaatsen van een geluidscherm, als gevolg waarvan de geluidbelasting onder de maximale grenswaarde blijft. Teneinde het effect van het geluidscherm op de woning van [appellant] te berekenen is door Adviesbureau RBOI een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een memo van 28 februari 2012. Hierin wordt geconcludeerd dat door realisatie van het geluidscherm de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant] ten opzichte van de huidige situatie zal afnemen. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant] niet zodanig zal zijn dat daardoor ter plaatse van zijn woning een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat en dat het college om die reden geen vrijstelling mocht verlenen.
4.4. Met betrekking tot de door [appellant] gestelde overlast als gevolg van verkeersbewegingen van bromfietsers, fietsers en voetgangers, heeft het college onweersproken gesteld dat aan de tuinzijde van het perceel van [appellant] geen verkeersgebied, voetpad of fietspad zal worden gerealiseerd. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de verkeersintensiteit op de Kerkstraat, waaraan de woning van [appellant] is gelegen, door autoverkeer en langzaam verkeer zal toenemen, maar dat de capaciteit van deze weg voldoende is om die toename te verwerken. Daartoe zijn door Adviesbureau RBOI verkeerstellingen uitgevoerd, waarvan de uitkomsten door [appellant] niet zijn betwist. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in aanmerking heeft kunnen nemen dat de Kerkstraat in 2000 is gewijzigd van een 50-km weg in een 30-km weg, waardoor de verkeersstromen drastisch zijn verminderd. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college vanwege de toename van verkeer op de Kerkstraat in redelijkheid geen vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
De betogen falen.
5. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de economische belangen van de vergunninghouder ten onrechte laat prevaleren boven de stedenbouwkundige kwaliteit.
5.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college het belang van de stedenbouwkundige kwaliteit onvoldoende bij zijn besluitvorming heeft betrokken en dat het ten onrechte het economische belang van vergunninghouder doorslaggevend heeft geacht. Het college heeft verder ter zitting toegelicht dat het bouwplan weliswaar gedeeltelijk is bijgesteld, in die zin dat uit het oogpunt van behoefte en verkoopbaarheid woningen van een lager segment zullen worden gerealiseerd, maar dat de stedenbouwkundige kwaliteit daardoor niet wordt aangetast.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
651