201301949/3/R1.
Datum uitspraak: 27 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Berg en Terblijt, gemeente Valkenburg aan de Geul, en anderen,
en
1. de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
2. het college van burgemeester en wethouders van
Valkenburg aan de Geul,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële Herziening bestemmingsplan kernen 2010 – Woningen Langen Akker te Berg en Terblijt" vastgesteld.
Bij besluit van 8 januari 2013, kenmerk 5263/OV1689, heeft het college aan de stichting Woningstichting Berg en Terblijt een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van zes grondgebonden woningen en twintig appartementen met een multifunctionele ruimte/kantoor en het maken van een uitweg op het perceel Langen Akker 46-56 in Berg en Terblijt.
Tegen deze besluiten hebben [verzoekster] en anderen beroep ingesteld.
[verzoekster] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juni 2013, waar [verzoekster] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.P. Hardy, advocaat te Maastricht, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. C. Bronzwaer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Woningstichting, vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis en H.J.G.M. Huntjens, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De besluiten van 17 december 2012 en 8 januari 2013 zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.
3. Het plan is vastgesteld ten behoeve van de realisatie van een appartementencomplex met appartementen, buitenbergingen en overdekte parkeerplaatsen op het perceel Langen Akker 46-56 in Berg en Terblijt.
4. Ter zitting hebben [verzoekster] en anderen de beroepsgrond dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de aanwezigheid van asbest in en op de bodem ingetrokken.
5. [verzoekster] is eigenaar van het perceel [locatie] in Berg en Terblijt. Dit perceel ligt direct ten zuiden van het plangebied. Op het perceel exploiteert [belanghebbende A] een installatiebedrijf. [gemachtigde] en [belanghebbende B] wonen in de bedrijfswoning op voornoemd perceel.
6. [verzoekster] en anderen voeren aan dat het college in 2006 een verzoek van [verzoekster] om het toekennen van een woonbestemming aan de gronden direct ten noorden van het perceel [locatie] heeft afgewezen, omdat een woonbestemming de exploitatie van het installatiebedrijf zou belemmeren. Het is onbegrijpelijk dat de raad thans wel medewerking heeft verleend aan het verzoek van de Woningstichting en een woonbestemming voor dezelfde gronden geen belemmering vindt voor de exploitatie van het installatiebedrijf op het perceel [locatie], aldus [verzoekster] en anderen.
6.1. Volgens de raad betreft de brief uit 2006 geen principiële afwijzing van een woonbestemming voor de gronden direct ten noorden van het perceel [locatie]. Het verzoek van [verzoekster] had betrekking op een woonbestemming in samenhang met het handhaven van de bestaande uitweg naar de Langen Akker. Het handhaven van deze uitweg was volgens het college niet verenigbaar met een woonbestemming voor de gronden, aldus de raad.
6.2. Op 25 januari 2006 heeft [verzoekster] het college verzocht om planologische medewerking bij het toekennen van een woonbestemming aan de gronden waarop voorheen een transportbedrijf was gevestigd. Het college heeft bij brief van 23 juni 2006 een reactie gegeven op het verzoek van [verzoekster]. In deze brief heeft het college aan [verzoekster] medegedeeld dat geen medewerking verleend zal worden aan zijn verzoek, omdat het toekennen van een woonbestemming aan het terrein en het bestemmen van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning tot gevolg zouden hebben dat de belemmeringen zullen toenemen en dat het terrein niet langer gebruikt zou kunnen worden als aan- en afvoerroute door het installatiebedrijf.
Naar het oordeel van de voorzitter had het standpunt van het college in de brief van 23 juni 2006 duidelijker geformuleerd kunnen worden, maar uit die brief kan niet worden geconcludeerd dat het college een woonbestemming ter plaatse, los van het concrete verzoek van [verzoekster], principieel onaanvaardbaar achtte. De raad heeft reeds daarom in de brief van het college van 23 juni 2006 geen aanleiding hoeven zien geen medewerking te verlenen aan het verzoek van de Woningstichting.
7. [verzoekster] en anderen betogen dat het voorziene appartementencomplex zal leiden tot een beperking van de exploitatiemogelijkheden van het installatiebedrijf op het perceel [locatie]. Zij voeren hiertoe aan dat niet voldaan wordt aan de richtafstand als geadviseerd in de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure). De raad heeft weliswaar akoestisch onderzoek laten verrichten teneinde aan te tonen dat ter plaatse van de voorziene appartementen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden en dat het installatiebedrijf niet beperkt zal worden in haar bedrijfsuitoefening, maar dit onderzoek is volgens [verzoekster] en anderen niet deugdelijk. Dit wordt volgens [verzoekster] en anderen bevestigd door een in hun opdracht door het bureau K+ Adviesgroep opgestelde beoordeling van het verrichte akoestische onderzoek.
7.1. Volgens de raad wordt weliswaar niet voldaan aan de toepasselijke richtafstand als geadviseerd in de VNG-brochure, maar in het door het Bureau Geluid uitgevoerde akoestisch onderzoek, als vastgelegd in het rapport van 11 december 2012, kenmerk: 20122140 (hierna: het akoestisch rapport), wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de voorziene appartementen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat het installatiebedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering, aldus de raad.
7.2. Aan de gronden van het perceel Langen Akker 46-56 is in het plan de bestemming "Wonen" toegekend. Een groot deel van deze gronden is tevens aangewezen als bouwvlak, met daarbij de bouwaanduidingen "gestapeld", "maximaal aantal wooneenheden = 26" en "maximum aantal bouwlagen = 3". De kortste afstand tussen het bouwvlak op het perceel Langen Akker 46-56 en het perceel [locatie] bedraagt ongeveer 3 m.
7.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis verbonden beroepen;
c. multifunctionele ruimte/kantoor in het appartementencomplex tot een maximumoppervlakte van 150 m²;
[…]
e. parkeervoorzieningen en/of parkeerterrein;
[…].
Ingevolge lid 3.2.2 gelden voor hoofdgebouwen de volgende regels:
a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het aangeduide bouwvlak;
[…]
c. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mogen nieuwe woningen worden gebouwd overeenkomstig het aangegeven aantal;
d. de goothoogte is maximaal 8,7 m en de nokhoogte maximaal 13 m. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. […];
e. het hoofdgebouw mag op de begane grond en op de verdiepingen maximaal 15 m diep zijn, mits de afstand tot de achterste perceelsgrens minimaal 7 m bedraagt;
[…].
7.4. In paragraaf 1 van het akoestisch rapport staat dat het verrichte geluidsonderzoek zich richt op de geluidsbronnen op het achterterrein van het installatiebedrijf en dat de inventarisatie van de geluidsbronnen verricht is in samenspraak met het installatiebedrijf. Uit het weergegeven overzicht van de betrokken geluidsbronnen volgt dat bij het onderzoek is uitgegaan van een gebruik van het achterterrein als opslagplaats. Er is rekening gehouden met onder meer de geluidsproductie ten gevolge van het handmatig laden en lossen, het gebruik van de heftruck en het komen en gaan van bedrijfsvoertuigen.
7.5. Niet in geschil is dat het achterterrein van het installatiebedrijf op grond van het vigerende bestemmingsplan "Kernen 2010" gebruikt mag worden voor assemblagewerkzaamheden. Volgens de raad is hiermee in het akoestisch onderzoek geen rekening gehouden omdat Installatie-Techniek Sjef [verzoekster] heeft verklaard dat het achterterrein niet wordt gebruikt voor dit soort werkzaamheden en dat een dergelijk gebruik ook voor de toekomst is uitgesloten. [verzoekster] en anderen hebben dit ter zitting weersproken. Zij hebben toegelicht dat het onderzoek is uitgevoerd in november en dat in die periode geen assemblagewerkzaamheden in de buitenlucht werden verricht. De verklaring over het gebruik van het achterterrein voor productie had voornamelijk betrekking op het gebruik van een (hout)zaag en had geen betrekking op andere werkzaamheden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat namens het installatiebedrijf verklaard is dat ieder gebruik van het achterterrein van het perceel [locatie] voor assemblagewerkzaamheden is uitgesloten. De voorzitter wijst in dit kader op de zienswijze van [verzoekster] en anderen van 1 oktober 2012, waarin staat dat op het achterterrein van het installatiebedrijf assemblage van riool- en waterleidingen plaatsvindt. Gelet hierop is niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat in het akoestisch onderzoek niet is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie van het installatiebedrijf.
7.6. Als bijlage bij het akoestisch rapport is een kaart gevoegd van de omgeving van het plangebied. Op deze kaart zijn onder meer de twee meetpunten op het appartementengebouw weergegeven waarop de geluidsbelasting vanwege de bedrijfsactiviteiten van het installatiebedrijf is berekend. Naar het oordeel van de voorzitter volgt reeds uit deze bijlage dat voor de invulling van de mogelijkheden van het bestemmingsplan is uitgegaan van het bouwplan waarvoor bij besluit van 8 januari 2013 een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend.
Het bouwplan gaat uit van een appartementengebouw, in de vorm van een "U", waarbij de open zijde grenst aan het perceel [locatie]. De twee gekozen meetpunten voor het berekenen van de geluidsbelasting bevinden zich op de zuidelijke gevels van de twee vleugels van het appartementengebouw. De afstand tussen de meetpunten en de grens met het perceel [locatie] bedraagt zowel wat meetpunt "A" als meetpunt "B" betreft ongeveer 14 m.
Het bestemmingsplan laat toe dat hoofdgebouwen op een afstand van 7 m tot de perceelsgrens worden opgericht. Voor bijgebouwen geldt een afstand van ongeveer 3 m tot de perceelsgrens. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter sluit de planregeling niet uit dat op de begane grond een uitbreiding van het hoofdgebouw gerealiseerd kan worden, die als bijgebouw in de zin van het bestemmingsplan en als geluidsgevoelige ruimte gekwalificeerd dient te worden. Ook sluit het bestemmingsplan niet uit dat het gehele bouwvlak wordt bebouwd. Gelet hierop acht de voorzitter niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat bij het verrichte akoestisch onderzoek niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan.
7.7. De voorzitter acht de discrepantie tussen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en het bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend niet dermate klein dat bij voorbaat kan worden geconcludeerd dat een ruimere invulling van het bestemmingsplan niet zal leiden tot wezenlijk andere akoestische uitkomsten. Gelet hierop, in samenhang bezien met de omstandigheid dat de akoestische gevolgen van een gedeelte van de werkzaamheden op het achterterrein van het installatiebedrijf niet zijn betrokken bij het onderzoek, is de voorzitter er niet op voorhand van overtuigd dat ter plaatse van de voorziene appartementen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd en dat het plan niet zal leiden tot beperkingen van de bedrijfsuitoefening van het installatiebedrijf.
7.8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek van [verzoekster] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning te schorsen.
De overige beroepsgronden behoeven in het kader van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening niet besproken te worden.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De opgegeven kosten voor uittreksels komen niet voor vergoeding in aanmerking daar deze naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid niet gemaakt hadden hoeven worden.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul van 17 december 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële Herziening bestemmingsplan kernen 2010 - Woningen Langen Akker te Berg en Terblijt" en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul van 8 januari 2013, kenmerk 5263/OV1689;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul tot vergoeding van bij [verzoekster] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.397,68 (zegge: dertienhonderdzevenennegentig euro en achtenzestig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul aan [verzoekster] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013
371-739.