ECLI:NL:RVS:2013:1761

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
201303552/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.G.C. Wiebenga
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bestemmingsplan voor drinkwaterkelder door de raad van de gemeente Gulpen-Wittem

Op 30 oktober 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) en de raad van de gemeente Gulpen-Wittem. WML had een aanvraag ingediend voor de vaststelling van een bestemmingsplan voor de realisatie van een drinkwaterkelder op een perceel, kadastraal bekend sectie G, nummer 31. De raad heeft deze aanvraag op 21 februari 2013 afgewezen, met als argument dat de drinkwaterkelder een aantasting zou vormen van de leef- en gebruiksomgeving. WML heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zittingen op 12 augustus en 26 september 2013 is de zaak behandeld. WML betoogde dat de raad ten onrechte had gesteld dat er geen noodzaak was voor de nieuwe drinkwaterkelder en dat de raad onvoldoende rekening had gehouden met het algemeen belang van een goede drinkwatervoorziening. De raad verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de nieuwe drinkwaterkelder ook op een andere locatie gerealiseerd kon worden, waar minder gronden van belanghebbende A benodigd zouden zijn en waar de aantasting van het landschap beperkter zou zijn.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid het landschapsbelang boven het belang van WML heeft mogen laten prevaleren. De overige beroepsgronden van WML behoefden geen bespreking. De uitspraak resulteerde in de ongegrondverklaring van het beroep van WML, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201303552/1/R1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg (hierna: WML), gevestigd te Maastricht,
appellante,
en
de raad van de gemeente Gulpen-Wittem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2013, kenmerk G.13.00181, heeft de raad de aanvraag van WML om een bestemmingsplan vast te stellen voor het realiseren van een drinkwaterkelder op het perceel, kadastraal bekend sectie G, nummer 31 (hierna: het perceel), afgewezen.
Tegen dit besluit heeft WML beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende A]) en [belanghebbende C] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
WML heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2013, waar WML, vertegenwoordigd door mr. B.H. Boeijen en F.M.J. Habets, beiden werkzaam bij WML, en door N.P.M. van Oppen, werkzaam bij Rentmeesterskantoor N.P.M. van Oppen, is verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en [belanghebbende C], vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B], beiden vennoten van [belanghebbende C], als partij gehoord.
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
De Afdeling heeft ter zitting van 12 augustus 2013 het onderzoek niet gesloten en bepaald dat een nieuwe zitting zal worden gehouden.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 26 september 2013, waar WML, vertegenwoordigd door mr. B.H. Boeijen en F.M.J. Habets, beiden werkzaam bij WML, en door N.P.M. van Oppen, werkzaam bij Rentmeesterskantoor N.P.M. van Oppen, en de raad, vertegenwoordigd door E. Bosman, werkzaam bij de gemeente, en door J.R.M. Bormans, wethouder van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en [belanghebbende C], vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B], beiden vennoten van [belanghebbende C], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. WML betoogt onder meer dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de drinkwaterkelder een aantasting zal vormen van de leef- en gebruiksomgeving. De nieuwe drinkwaterkelder zal juist zo goed mogelijk worden ingepast in de omgeving door een gedeeltelijk verdiepte aanleg en het deel dat boven het maaiveld uitsteekt, zal worden afgedekt en worden beplant met inheemse gras- en kruidenbegroeiing. Verder zullen de oude drinkwaterkelders worden gesloopt waardoor die gronden dan opnieuw voor de agrarische functie kunnen worden gebruikt.
Voorts betoogt WML dat zij het nut en de noodzaak van de nieuwe drinkwaterkelder heeft aangetoond en dat de raad zijn standpunt dat geen noodzaak bestaat voor een nieuwe drinkwaterkelder niet met een deskundigenrapport heeft onderbouwd. Ook heeft de raad onvoldoende rekening gehouden met het algemeen belang van een goede levering van drinkwater en is te veel gewicht toegekend aan de belangen van de grondeigenaar.
2.1. Het ontwerpplan voorziet voor het perceel, dat een oppervlakte heeft van ongeveer 6.800 m², in de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening" met de aanduiding "bouwvlak" en daarbinnen de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte 7-7 m". Op het perceel is de nieuwe drinkwaterkelder voorzien. Voorts voorziet het ontwerpplan voor het perceel, kadastraal bekend sectie G, nummer 30, dat een oppervlakte heeft van ongeveer 2.400 m², ter plaatse van de huidige drinkwaterkelder, in de bestemming "Agrarisch". Beide percelen grenzen in een punt aan elkaar.
In het thans geldende bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld door de raad bij besluit van 2 april 2009, is aan het perceel de bestemming "Agrarisch" toegekend.
[belanghebbende A] heeft het perceel in gebruik overeenkomstig de daaraan gegeven agrarische bestemming. [belanghebbende C] exploiteert op het aangrenzende perceel onder meer een [bedrijf].
2.2. Ter zitting is van de zijde van de raad naar voren gebracht dat geen overwegende bezwaren tegen het realiseren van een nieuwe drinkwaterkelder bestaan, maar dat het plan niet is vastgesteld omdat de raad van mening is dat deze nieuwe drinkwaterkelder ook op de locatie net achter de huidige drinkwaterkelders kan worden gerealiseerd. Aan deze locatie kleven volgens de raad minder nadelen dan aan de in het ontwerpplan voorziene locatie omdat minder gronden van [belanghebbende A] benodigd zijn en omdat de aantasting van het landschap beperkter is. De Afdeling stelt vast dat zowel de door WML voorgestane locatie als de door de raad voorgestane locatie ligt in het in de Nota Ruimte aangewezen Nationaal Landschap Zuid-Limburg en het in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg aangewezen gebied perspectief 4: vitaal landelijk gebied (P4). In zoverre is op beide locaties hetzelfde Rijks- en provinciaal beleid voor onder meer landschappelijke waarden van toepassing. De Afdeling overweegt dat de raad in dit geval desalniettemin het landschapsbelang op beide locaties verschillend heeft mogen wegen. De Afdeling acht hierbij van belang dat uit de ter zitting overgelegde foto’s en toelichting daarop volgt dat de in het ontwerpplan neergelegde locatie op de rand van een plateau ligt waardoor de nieuwe drinkwaterkelder in de wijde omgeving zichtbaar zal zijn. Voor de door de raad voorgestane locatie, net achter de bestaande drinkwaterkelders, geldt dat in mindere mate omdat deze locatie verder op het plateau is gelegen. Voorts acht de Afdeling van belang dat WML ter zitting heeft aangegeven dat het realiseren van een nieuwe drinkwaterkelder achter de huidige kelders niet onmogelijk is maar dat hiervoor een nieuwe procedure moet worden gestart, hetgeen zij wat betreft tijd en kosten niet wenselijk acht. De Afdeling overweegt dat de raad hieraan in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen.
Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid het landschapsbelang mogen laten prevaleren boven het belang van WML. De overige beroepsgronden van WML behoeven geen bespreking.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
533