201306921/2/R3.
Datum uitspraak: 25 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant, gevestigd te Breda, en anderen,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied, wijzigingsplan [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de milieuvereniging en anderen beroep ingesteld.
De milieuvereniging en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2013, waar de milieuvereniging en anderen, in de personen van [gemachtigden], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [appellant], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het wijzigingsplan voorziet in een vormverandering van het bouwblok op het perceel [locatie] ten behoeve van de bouw van een luchtwasser.
3. De vraag of alle personen en rechtspersonen die beroep hebben ingesteld en een voorlopige voorziening hebben verzocht in dit geval als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt, behoeft in het kader van deze procedure geen beantwoording, aangezien zij gelijkluidende gronden hebben aangevoerd en vast staat dat in ieder geval de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant en de stichting Stichting Brabantse milieufederatie als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en in zoverre sprake zal zijn van een ontvankelijk beroep.
4. Vast staat dat de luchtwasser reeds is gebouwd. Het besluit waarbij een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend is op 8 juni 2012 in bezwaar herroepen, omdat de luchtwasser gedeeltelijk buiten het in het bestemmingsplan "Buitengebied" voorziene bouwblok lag. Met het bestreden besluit beoogt het college het bouwblok zodanig aan te passen dat de luchtwasser daar alsnog binnen past. Het verzoek strekt ertoe te voorkomen dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen aan het wijzigingsplan wordt getoetst en op grond hiervan wordt verleend, waardoor een juridisch onomkeerbare situatie kan ontstaan. Niet onaannemelijk is dat een zodanige aanvraag wordt ingediend. Anders dan het college betoogt, hebben de milieuvereniging en anderen derhalve een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Bij afwijzing van het verzoek zal het wijzigingsplan in werking treden en zal een eventuele nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen aan het wijzigingsplan worden getoetst. Aangezien het bouwblok in het wijzigingsplan de luchtwasser omvat, gaat de voorzitter er voorshands vanuit dat een omgevingsvergunning voor bouwen dient te worden verleend.
Het besluit op bezwaar van 8 juni 2012 is nog niet in rechte onaantastbaar. De voorzitter acht het onwenselijk dat het wijzigingsplan in werking treedt, omdat dit de procedure omtrent de verleende omgevingsvergunning beslissend kan beïnvloeden. Daarbij is van belang dat het college het wijzigingsplan heeft vastgesteld, zodat de luchtwasser binnen het bouwblok komt te liggen, terwijl de vraag of de luchtwasser binnen het bouwblok uit het bestemmingsplan "Buitengebied" lag onderdeel is van het geschil in de procedure over de vergunningverlening.
Voorts is de voorzitter van oordeel dat de belangen van [appellant] niet onevenredig worden benadeeld indien hangende de bodemprocedure geen omgevingsvergunning op grond van het wijzigingsplan kan worden verleend. Daarbij is van belang dat het college niet voornemens is om handhavend tegen de bouw van de luchtwasser op te treden. Voorts heeft het college in dit verband ter zitting toegelicht dat inmiddels een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is waarin het bouwblok in het wijzigingsplan is overgenomen en is niet in geschil dat ook op grond van dat bestemmingsplan concreet zicht is op legalisatie.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om na te melden voorziening te treffen.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 11 juni 2013 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Buitengebied, wijzigingsplan [locatie]";
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 973,08 (zegge: negenhonderddrieënzeventig euro en acht cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan de vereniging Natuur- en Milieuvereniging Markkant en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2013
45-629.