ECLI:NL:RVS:2013:1778

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
201307114/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de overbrenging van afvalstoffen door North Refinery

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery. Het verzoek volgde op een besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, waarin het bezwaar van North Refinery tegen een eerder besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit verleende toestemming voor de overbrenging van afvalstoffen van MTD bvba uit België naar Nederland, met een beperking tot en met 31 oktober 2013. North Refinery betwistte de beperking van de geldigheidstermijn en stelde dat de fluxolie die zij produceert geen afvalstof is, maar een product dat op de reguliere markt wordt verkocht.

De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 21 oktober 2013. Tijdens de zitting zijn beide partijen vertegenwoordigd, waarbij North Refinery werd bijgestaan door haar bestuurders en een advocaat. De voorzitter overwoog dat de procedure zich niet leent voor een definitieve uitspraak over de kwalificatie van de fluxolie, maar dat er wel aanleiding was om de belangen van North Refinery af te wegen tegen de milieuoverwegingen. Gezien het feit dat eerder toestemming was verleend voor de overbrenging van afvalstoffen en dat North Refinery aannemelijk had gemaakt dat de overbrenging om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk was, besloot de voorzitter om de geldigheidstermijn van de toestemming te schorsen.

De uitspraak resulteerde in een schorsing van het besluit van de staatssecretaris, waarbij de staatssecretaris ook werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan North Refinery. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van voorlopige voorzieningen een zorgvuldige afweging te maken van de betrokken belangen, vooral in situaties waar milieuoverwegingen en economische belangen met elkaar in conflict komen.

Uitspraak

201307114/2/A4.
Datum uitspraak: 25 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, gevestigd te Farmsum, gemeente Delfzijl,
verzoekster,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2013 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu toestemming verleend voor het voornemen van MTD bvba om afvalstoffen als beschreven in de kennisgeving met kenmerk BE001003337 van België naar Nederland over te brengen tot en met 31 oktober 2013, onder de voorwaarde dat afvalstoffen met een vlampunt < 60° Celsius, vallend onder UN-r 1993 klasse 3, niet op deze kennisgeving mogen worden overgebracht.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de staatssecretaris het door North Refinery hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft North Refinery beroep ingesteld.
Voorts heeft North Refinery de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 oktober 2013, waar North Refinery, vertegenwoordigd door haar bestuurders H.J. Bos en
ir. H.P. IJntema, bijgestaan door K. Siebert, ing. R.A.J.M. Tankink, adviseur, en mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer, mr. J.J. Teeninga, L.J.F.A. Stoffers, ing. A. Brouwer en A.M. Witte, bijgestaan door G.G.C. Verstappen en
F.J.M. Bakker, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De bij het besluit van 13 maart 2013 verleende toestemming ziet op de overbrenging van 15.000 ton koolwaterstof/watermengsels, bestaande uit machinekamerslops, bilgewaters, brandstofrestanten en waswaters van ruimen van schepen die koolwaterstoffen bevatten. Van inzameling op land worden olie-watermengsels aangeleverd, zoals waswaters van opslagtanks, die koolwaterstoffen en brandstoffen hebben bevat, van pompstations, opslagdepots en raffinaderijen, brandstofrestanten uit opslagtanks of off-spec brandstofrestanten, oliewatermengsels uit olie-waterafscheiders en afvaloliën.
Bij North Refinery worden de afvalstoffen, indien het gehalte aan water of sediment te hoog is, voor directe bewerking eerst ontwaterd en gefilterd. Het water wordt behandeld en vervolgens geloosd en het sediment wordt bij derden verbrand. De koolwaterstoffen/olie worden via een destillatieve behandeling opgewerkt tot fluxolie, dat als reductiemiddel in de staalindustrie wordt ingezet. Bij de destillatie ontstaat ook een fractie light-ends die als afvalstof zal worden afgezet bij derden.
3. In onderdeel I van het dictum van het besluit van 13 maart 2013 is de toestemming voor de kennisgeving beperkt tot en met 31 oktober 2013.
Het verzoek richt zich tegen deze aan de toestemming verbonden termijn. Ingevolge artikel 9, vierde lid, van de Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190) verstrijkt de schriftelijke toestemming in beginsel één kalenderjaar nadat zij is afgegeven. Voornoemde bepaling staat toe dat van die termijn wordt afgeweken.
4. In de considerans van het besluit van 13 maart 2013 is overwogen dat bezwaar bestaat tegen de overbrenging na 31 oktober 2013, omdat op de kennisgeving de verwerking ten onrechte is ingedeeld als een definitieve handeling van nuttige toepassing. Aan deze overweging is ten grondslag gelegd dat de fluxolie is te kwalificeren als een afvalstof.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de overbrenging van afvalstoffen vanaf MTD bvba naar North Refinery reeds jaren plaatsvindt en daarvoor altijd toestemming is verleend zonder een beperking van de geldigheidstermijn. Bij brief van 13 november 2002 is namens het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan North Refinery meegedeeld dat fluxolie bestemd voor de toepassing als reductiemiddel bij Flachstahl Salzgitter niet als afvalstof is aan te merken. Uit het besluit van 13 maart 2013 blijkt verder dat op basis van administratieve controles is vastgesteld dat North Refinery in de opslagtank voor af te voeren fluxolie tevens brandstofproducten en onbewerkte afvalstoffen toevoegt en dat dit voorheen niet het geval was. Dit heeft ertoe geleid dat bij brief van 17 december 2012 het in de brief van 13 november 2002 ingenomen standpunt dat de fluxolie een niet-afvalstof is, is gewijzigd. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat de ingangsstromen sinds 2002 zodanig zijn gewijzigd dat de fluxolie niet langer als niet-afvalstof is aan te merken en de verwerking van de over te brengen stoffen bij North Refinery daarom is in te delen als een voorlopige handeling van nuttige toepassing als bedoeld onder R12 in bijlage II van Richtlijn 1008/98/EG.
Omdat recent tot dit standpunt is gekomen en betrokkenen daarvan niet op de hoogte waren, is toestemming verleend voor een verkorte periode van overbrenging, zodat de kennisgever tijdig een nieuwe kennisgeving kan indienen op basis van de juiste handelingen met de juiste informatie, aldus de staatssecretaris.
5. North Refinery stelt dat de ingrediënten voor de fluxolie ongewijzigd zijn en dat slechts de receptuur van de ingaande voedingsstromen is veranderd sinds de regenereerbare afgewerkte olie categorie 1 en 2 wordt bewerkt in de nieuw opgerichte VD2-installatie. Daardoor zijn de kenmerken en eigenschappen van de fluxolie juist gehomogeniseerd en verbeterd, aldus North Refinery. Voorts stelt zij dat de door haar te bewerken afvalolie geschikt wordt gemaakt als vervangende grondstof ten behoeve van de productie van staal, dat het op de reguliere markt tegen een commerciële prijs wordt verkocht en het dan ook niet gaat om een materiaal waarvan zij zich ontdoet, wil ontdoen of moet ontdoen. Derhalve is de fluxolie een product en is de be- en verwerking een afronding van nuttige toepassing, aldus North Refinery. Ook betoogt zij dat aan een toestemming geen beperking in tijd mag worden verbonden in verband met de kwalificatie van het resultaat van de be- en verwerking. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar de uitspraak van de voorzitter van 14 januari 2013 in zaak nr. 201211584/1/A4 en van de voorzitter van 12 maart 2013 in zaak nr. 201301476/1/A4.
6. Partijen zijn derhalve verdeeld over de vraag of de fluxolie die ontstaat na be- en verwerking van de naar North Refinery overgebrachte afvalstoffen is te kwalificeren als een afvalstof of een product. De voorzitter overweegt dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van die vraag en dat dit in de bodemprocedure onderzocht zal moeten worden. Dit geldt ook voor de vraag of de beperking in tijd in verband met de kwalificatie van het resultaat van de be- en verwerking bij North Refinery aan de toestemming mocht worden verbonden. De vraag of vooruitlopend op het oordeel in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook met name worden beantwoord aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.
7. Nu de staatssecretaris eerder toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van afvalstoffen van MTD bvba naar North Refinery ter be- en verwerking tot fluxolie en bij het besluit van 13 maart 2013 ook toestemming is verleend voor de overbrenging, zij het met de beperking tot en met 31 oktober 2013, ziet de voorzitter, daarbij mede in aanmerking genomen dat door North Refinery aannemelijk is gemaakt dat om bedrijfseconomische redenen de overbrenging van de betrokken afvalstoffen ook na 31 oktober 2013 doorgang moet vinden en niet is gebleken dat dit zwaarwegende nadelige milieuhygiënische gevolgen zal hebben, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 27 juni 2013, kenmerk B-3-13-0086.001, en het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 13 maart 2013, kenmerk BE001003337, voor zover het de aan de toestemming verbonden geldigheidstermijn tot en met 31 oktober 2013 betreft;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2013
552.