201211142/1/V3.
Datum uitspraak: 1 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 november 2012 in zaak nr. 12/23447 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Volgens paragraaf B17/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, dient de economisch niet-actieve langdurig ingezetene duurzaam en zelfstandig over middelen van bestaan te beschikken. De bron waaruit deze middelen komen is niet van belang, mits de langdurig ingezetene de vrije beschikking heeft over vaste en regelmatige inkomsten, of het recht op (periodieke) uitkering ervan, die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand.
3. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft kunnen afzien van het horen van de vreemdeling in bezwaar.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat, gelet op hetgeen de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, hij terecht geen aanleiding heeft gezien om de vreemdeling te horen. De staatssecretaris betoogt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt, als bedoeld in paragraaf B17/3.1 van de Vc 2000. Het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginsel had volgens de staatssecretaris hem evenmin hoeven nopen tot het horen in bezwaar, nu in de door de vreemdeling aangehaalde zaak sprake was van een ambtelijke misslag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel noopte evenmin daartoe, nu hij zich op het standpunt heeft gesteld dat geen toezegging is gedaan dat de aanvraag van de vreemdeling zou worden ingewilligd.
De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet hadden kunnen leiden tot een andersluidend besluit, aldus de staatssecretaris.
3.1. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
3.2. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt als bedoeld in paragraaf B17/3.1 van de Vc 2000.
3.3. In zijn bezwaarschrift heeft de vreemdeling aangevoerd dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt als bedoeld in paragraaf B17/3.1 van de Vc 2000, nu hij een garantsteller heeft die voldoende solvabel is om hem van voldoende middelen van bestaan te voorzien en hij daadwerkelijk de vrije beschikking heeft over het inkomen van deze garantsteller. Voorts heeft de vreemdeling een beroep gedaan op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel.
3.4. Niet in geschil is dat de vreemdeling zelf niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Nu hij voorts niet heeft aangetoond dat hij de vrije beschikking heeft over het inkomen van de garantsteller, heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt als bedoeld in paragraaf B17/3.1 van de Vc 2000.
3.5. De staatssecretaris heeft zich naar aanleiding van het beroep van de vreemdeling op het vertrouwensbeginsel in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat blijkens de telefoonnotitie van 27 januari 2012 aan de gemachtigde van de vreemdeling slechts is medegedeeld dat het erop lijkt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is voldaan en dat hij verwacht op korte termijn een beslissing te kunnen nemen.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 27 juni 2012, in zaak nr. 201109458/1/R1), nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
Nu geen sprake is van een dergelijke concrete en ondubbelzinnige toezegging, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het beroep van de vreemdeling op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
3.6. De staatssecretaris heeft zich naar aanleiding van het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginselbeginsel in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat dit beroep evenmin kan slagen, omdat de zaak waar de vreemdeling zich op heeft beroepen een ambtelijke misslag was.
Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald. De staatssecretaris heeft gelet hierop en gelet op het feit dat de vreemdeling, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt als bedoeld in paragraaf B17/3.1 van de Vc 2000, zich terecht op het standpunt gesteld dat het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
3.7. Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris niet ten onrechte met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van de vreemdeling afgezien.
3.8. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 november 2012 in zaak nr. 12/23447;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Vonk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2013
345-755